Larven
De larven van de vier hoofdgroepen bladminerende insecten -Diptera, Hymenoptera, Lepidoptera en Coleoptera- zijn meestal vrij gemakkelijk van elkaar te onderscheiden.
Diptera
Minerende vliegenlarven zijn altijd maden: min of meer spoelvormige wezens zonder spoor van poten. Er is geen kop (beter gezegd, de kop is zeer sterk gereduceerd en in het larvelichaam teruggetrokken). Ogen ontbreken. Er zijn altijd twee paar spiracula. Zie verder bij de bespreking van de Diptera.
Bij de andere drie groepen is er altijd een duidelijk herkenbare, min of meer sterk gechitiniseerde, kop.
Agromyza nigripes op mannagras
Hymenoptera
De larven van Hymenoptera (bladwespen) hebben altijd poten aan het borststuk, en meestal korte stompjes, zogenaamde buikpoten, aan een aantal achterlijfssegmenten. Het aantal buikpoten bedraagt zes of meer paar, maar ze kunnen gereduceerd zijn, en dus lastig te tellen. De kop is vaak door een duidelijke halsachtige vernauwing van het borststuk afgegrensd, en de ogen bestaan uit slechts één lensje.
Fenusella wuestneii op katwilg
Lepidoptera
De larven van Lepidoptera (vlinders) lijken soms nogal op bladwespenlarven. De ogen tellen meestal meer 1 lensje. De kop is vaak min of meer in het pronotum teruggetrokken. Borst- en buikpoten zijn meestal aanwezig, maar soms geheel gereduceerd. Buikpoten kunnen eenvoudige stompjes zijn, als bij de bladwespen, maar meestal zijn ze voorzien van een hele of halve krans van fijne haakjes. Lepidoptera-larven hebben nooit meer dan vijf paar buikpoten.
Epermenia chaerophyllella berenklauw
Coleoptera
Keverlarven zijn vaak nogal gedrongen dieren. Bij de meest voorkomende groepen, Apionidae en Curculionidae (snuitkevers) hebben de larven geen poten. De larven van bladhaantjes (Chrysomelidae) hebben poten; deze larven zijn eenkleurig, vrij breed en afgeplat. De afwijkende, opvallend zwart-met-grijze larven van minerende Buprestidae zijn slanke dieren met naar verhouding lange poten.
solitair of in aantal
Een tamelijk constant soortkenmerk is of de larven solitair zijn, dan wel met een aantal in een mijn voorkomen. Bij soorten met solitaire larven kan het natuurlijk gebeuren dat, wanneer zich verscheidene mijnen op een blad bevinden, die mijnen samenvloeien. Aan het begin van de mijnen is dan meestal wel te zien hoe de vork in de steel zit. Ook het feit dat soms aan het begin een groepje eischaaltjes te vinden is geeft hieromtrent uitsluitsel.
late of slome larven
Wanneer een larve doodstil in de mijn zit, is hij meestal geparasiteerd, ook al is dat zonder ontleding niet te zien. Ook wanneer de allermeeste mijnen van een soort leeg zijn, op een paar ongewoon vertraagde larven na, zijn die laatkomers in het algemeen geparasiteerd.