Mantura obtusata (Gyllenhal, 1813)
mijn
Voldiepe gangmijn, overgaand in een blaas. Frass in zwarte draden. Larven kunnen een mijn verlaten en elders herbeginnen. Verpopping buiten de mijn. Geen onderscheidingskenmerken bekend voor larve en mijn ten opzichte van M. chrysanthemi, behalve dat obtusata op vochtiger standplaatsen voorkomt. Volwassen kevers staalblauw.
waardplanten
Polygonacae, monofaag
Rumex acetosa, acetosella.
fenologie
Larven in april-mei en juli (Hering, 1957a); één generatie, overwintering als imago (Cox, 2007a).
BENELUX
BE waargenomen (Fauna Europaea, 2007)
NE waargenomen (Beenen & Winkelman, 1993a; Fauna Europaea, 2007).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007).
verspreiding binnen Europa
Van Frankrijk, Italië en de Balkan tot Noorwegen en Rusland; ook in Engeland (Cox, 2007a; Fauna Europaea, 2007).
larve
Steinhausen (1994a).
pop
Zie Steinhausen (2002a).
synoniemen
Wanntorp heeft aangetoond dat de “Mantura obtusata” in publicaties uit Noord- en Centraal Europe als M. pallidicornis Waltl, 1839 moet worden herbenoemd.
opmerkingen
Doguet (1994a) noemt M. obtusata een soort van bergstreken.
literatuur
Baviera & Biondi (2015a), Beenen & Winkelman (1993a), Buhr (1933a), Bukejs (2009a), Cox (2007a), Doguet (1994a), Hering (1920a, 1924b, 1930a, 1957a), Ouda, Čížek & Boža (2013a), Rheinheimer & Hassler (2018a), Robbins (1991a), Steinhausen (1994a, 2002a), Wanntorp (2008a).