Aizobius sedi (Germar, 1818)
muurpeperspitsmuis
op Hylotelephium, Sedum, Sempervivum
mijn
De kever boort meestal in de stengel, maar leeft ook wel als bladmineerder. Daar maakt hij een smalle, nauwelijks breder wordende, zwak vertakte, bruine, voldiepe, gang, die eindigt op de hoofdnerf. Daar wordt of een kleine blaasmijn gevormd, of de larve vreet zich door de middennerf naar de stengel toe. De larve verpopt zich in een kogelronde cocon, die hetzij in de stengel ligt, dan wel in het het blaasmijntje op de hoofdnerf (Hering, 1957a; Scherf, 1964a).
waardplanten
Crassulaceae, oligofaag
Hylotelephium maximum & subsp. ruprechtii, telephium; Sedum acre, album, rupestre, sexangulare; Sempervivum arachhnoideum.
fenologie
Larven in juni-juli (Scherf, 1964a).
BENELUX
BE waargenomen (Curculionidae.be, 2010)
NE waargenomen (Heijerman, 1993a)
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007)
verspreiding binnen Europa
Van Engeland tot de Ukraine, en van Noorwegen tot Spanje en Italië (Fauna Europaea, 2007).
larve
Scherf (1964a).
synoniemen
Apion, Perapion, sedi; Perapion maassi (Flach, 1908).
literatuur
Beiger (1960a), Buhr (1965a), Dauphin & Aniotsbehere (1997a), Delbol (2013a), Dieckmann (1977a), Ehret (1990a), Heijerman (1993a), Hering (1931a, 1957a), Podlussány (1986a), Redfern & Shirley (2011a), Rheinheimer & Hassler (2010a), Robbins (1991a), Scherf (1964a), Sønderup (1949a), Tomasi (2014a), Vorst (2010a), Yunakov, Nazarenko, Filimonov & Volovnik (2018a).