Orchestes fagi (Linnaeus, 1758)
beukenspringkever

Fagus sylvatica, België, prov. Antwerpen, Mol © Carina Van Steenwinkel

begingang

mijn met verse cocoon
Fagus sylvatica, Duin en Kruidberg: mijn met oude cocon

ovipositie-litteken
mijn
Het ei wordt afgezet in de onderzijde van de hoofdnerf (zelden een dikke zijnerf). Op de plaats van de ovipositie zwelt de nerf, en splijt een paar mm open. De larve maakt een kort mijntje in de nerf, gaat al snel de bladschijf in met een aanvankelijk smalle, maar zich geleidelijk verbredende gang die meestal in de richting van de bladtop loopt. Het laatste deel van de mijn is tenslotte een brede blaas, die meestal een flink deel van de bladtop of bladrand beslaat. In het ganggedeelte ligt de frass in een onduidelijke middenlijn, verderop ligt het onregelmatig, vaak ook in langere draadjes. Eind mei maakt de larve binnen de mijn een kogelronde cocon en verpopt zich daar.
De mijn is aanvankelijk bijna wit, maar verbruint snel. Later in het jaar verweert de mijn totaal, maar de aantasting blijft meestal herkenbaar aan de geteisterde bladeren, die nog wel een duidelijk ovipositie-litteken vertonen en vaak het eerste stuk van de begingang.
waardplanten
Fagaceae, monofaag
Fagus sylvatica.
fenologie
Larven in april-mei (Scherf, 1964a).
BENELUX
BE waargenomen (Curculionidae.be, 2010).
NE waargenomen (Heijerman, 1993a).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007).
verspreiding binnen Europa
Van Noorwegen, Ierland en Frankrijk oostwaarts tot Polen, de Balkan en Italië.
larve
synoniemen
Rhynchaenus, Euthoron, fagi
parasitoïden, predatoren
Pnigalio agraules; Tetrastichus miser.
opmerkingen
In Nederland Vrij gewoon. Een enkele maal treedt massa-optreden op, waarbij vrijwel geen blad onaangetast blijft (von Frauenfeld, 1864a; Oudemans, 1929a). Zeer talrijk in Engeland (Morris, 1993a).
Nadat het wijfje uit de winter-diapause is gekomen moet ze eerst eten (van beuk, soms ook meidoorn, waarvan het blad zich iets eerder ontvouwt) om de eieren in haar lichaam tot ontwikkeling te brengen, pas daarna kan ovipositie plaatsvinden. Al binnen een week na het openen van de knoppen wordt het blad van de waardplant voor de larven te stug om in te mineren. Daarom is er maar éen generatie per jaar mogelijk. Een perfecte synchronisatie van het overwinterende wijfje met het openen van de knoppen is daarom van vitaal belang (Bale, 1984a).
literatuur
Bale (1981a, 1984a), Bale & Luff (1978a), Beiger (1979a), Buhr (1933a), Caillol (1954a), Csóka (2003a), Dieckmann & Herger (1985a), van Frankenhuyzen & Houtman (1972a), van Frankenhuyzen, Houtman & Kabos (1982a), von Frauenfeld (1864a), Haase (1942a), Hartig (1939a), Heijerman (1993a), Heijerman & van der Leij (1997a), Hering (1924a, 1930a, 1935a, 1957a), Huber (1969a), Kirichenko, Augustin & Kenis (2018a), Kleine (1924a/1925a), Kollár (2007a), Kollár & Hrubík (2009a), Maček (1999a), Matošević, Pernek, Dubravac & Barić (2009a), le Monnier (2003a), Morris (1993a), Nowakowski (1954a), Oudemans (1929a), Rheinheimer & Hassler (2010a), Robbins (1991a), Scherf (1964a), Seidel (1957a), Skala (1951a), Skala & Zavřel (1945a), Sønderup (1949a), Starý (1930a), Stüben (2017a), Sweeney, Anderson, Webster & Neville (2012a), Tomov & Krusteva (2007a), Trägårdh (1910a), Ugarte San Vicente (2005a), Vorst (2010a), Yunakov, Nazarenko, Filimonov & Volovnik (2018a), Zoerner (1969a, 1970a).