Ophiomyia delphinii Hendel, 1928
mijn
Bovenzijdige, maar betrekkelijk diepe gang. De gang begint meastal in de top van een bladslip (maar nooit aan de rand), en daalt dan af naar de bladbasis, steekt soms over naar een andere bladslip of loopt op de eerste bladslip terug omhoog, onndertussen steeds breder wordend. Bij diepe delen van de mijn zijn duidelijk primaire vraatlijnen te zien. In het brede ganggedeelte ligt de frass als grove, ver uiteenliggende brokjes. Verpopping in het blad, vlak onder de epidermis.
waardplanten
Ranunculaceae, monofaag
Staphisagria macrosperma.
fenologie
Larven in mei (Hering, 1967a).
verspreiding binnen Europa
Dalmatië, Turkijë (Černý & Merz 2007a; Fauna Europaea, 2009).
larve
Mandibels twee-tandig, alternerend. Voorspiraculum vuistvormig, met 7-8 papillen, achterspiraculum met 8 papillen in een hoefijzervorm (Hering, 1967a).
puparium
Roodbruin.
literatuur
Černý & Merz (2007a), Ci̇velek, Çikman & Dursun (2008a), Hering (1957a, 1967a), Papp & Černý (2015a), Spencer (1964a).