Amauromyza chenopodivora Spencer, 1971
mijn
De larve boort in het stengelparenchym en vreet dit tot het grondniveau uit. Maar eerst maakt het een gangmijntje in de groene stengelschors. Een enkele maal vindt ovipositie op het blad plaats, leidend tot een heel fijne gangetje (zonder frass), dat naar de hoofdnerf gaat, en vandaar naar de stengel. De plek waar de larve uiteindelijk naar buiten komt voor de verpopping is te zien als een rood-omrand gaatje in de stengel.
waardplanten
Amaranthaceae, oligofaag
Amaranthus; Chenopodium album.
fenologie
Larven in mei-juni (Hering, 1957a).
BENELUX
BE waargenomen (Scheirs, De Bruyn & von Tschirnhaus, 1996a).
NE waargenomen (de Meijere, 1924a, 1939a, als abnormalis).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië tot Frankrijk, en van Engeland tot de Baltische Staten en Slowakije (Fauna Europaea, 2007).
synoniemen
Dizygomyza, Phytobia abnormalis: auctorum; de echte Amauromyza abnormalis (Malloch, 1913) is een Noord-Amerikaanse soort (Spencer, 1971a).
literatuur
Andersen (2012a), Beuk (2002a), Černý & Vála (1999a), Černý, Vála & Barták (2001a), Hering (1955b, 1956a, 1957a, 1960a), Kabos (1971a), de Meijere (1924a, 1939a), Ostrauskas, Pakalniškis & Taluntytė (2003a), Pakalniškis (1986a), Papp (2009a), Papp & Černý (2016a), Robbins (1991a), Sasakawa (1961a), Scheirs, De Bruyn & von Tschirnhaus (1996a), Spencer (1971a, 1972a, 1976a), Starke (1942a), von Tschirnhaus (1999a), Zlobin (1986b).