Amauromyza gyrans (Fallén, 1823)

Campanula rotundifolia, België, prov. Luik, Angleur, Ourthe © Jean-Yves Baugnée
Campanula trachelium, Duitsland, Baden-Württemberg: Baden-Weiler (herbarium-materiaal)

Campanula rapunculus, Amstelveen, JP Thijssepark
mijn
Bovenzijdige blaasmijn, voorafgegaan door een zeer kort gangetje. Vaak verscheidene larven in een mijn. Frass in losse korrels. Voor de verpopping verlaten de larven de mijn via een boogsnede in de bovenepidermis.
waardplanten
Campanulaceae, oligofaag
Asyneuma canescens; Campanula alliariifolia, barbata, bononiensis, carnica, glomerata, latifolia, morettiana, persicifolia, rapunculoides, rapunculus, rotundifolia, thyrsoides, trachelium; Legousia; Phyteuma nigrum, ovatum, scheuchzeri, spicatum.
Maček (1999a) meldt nog een waarneming op Eupatorium cannabinum; waarschijnlijk betreft dit Calycomyza artemisiae.
fenologie
Larven in mei en juli (Hering, 1957a).
BENELUX
BE niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007).
NE waargenomen (Ellis, 2002: Amstelveen.
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië tot het Iberisch Schiereiland, Italië, Servië en Roemenië, en van Ierland tot Polen (Fauna Europaea, 2007); ook Bulgarijë (Beiger, 1980a).
larve
synoniemen
Phytobia, Dizygomyza, Campanulomyza, gyrans.
opmerkingen
Hering (1968a: 297) vermoedt dat gyrans een mix is van twee soorten. Eén, uitsluitend op C. trachelium, heeft een aantal larven per mijn, de mijn heeft geen of een zeer korte begingang, larven, vanaf midden juli, met 4-5 papillen op het achterspiraculum. De andere vermoede soort, die op alle andere genoemde waardplanten zou leven, heeft maar één larve per mijn (behalve wanneer de mijnen secundair versmelten), mijn met duidelijke begingang, larven (drie weken voor de andere soort optredend) met 3 papillen. Spencer (1971b) voegt hier aan toe dat de mijn bij C. trachelium groot en groenig is, terwijl die van de andere soorten klein en wittig zou zijn; hij kan echter het verschil in het aantal papillen op de achterspiracula niet reproduceren. Het grote verschil tussen de hierboven afgebeelde mijnen illustreert de sterke variatie bij de mijnen van deze “soort”.
literatuur
Ahr (1966a), Beiger (1955a, 1960a, 1965a, 1980a), Buhr (1932a, 1941b, 1964a), Černý & Merz (2007a), Černý & Vála (1996a), Černý, Vála & Barták (2001a), Drăghia (1967a), Griffiths (1963b), Haase (1942a), Hering (1924b, 1925a, 1955b), Huber (1969a), Maček (1999a), Michalska (1970a, 1972a), de Meijere (1937a), Nowakowski (1954a), Pakalniškis (1986a), Papp & Černý (2016a), Sasakawa (1961a), Skala (1951a), Skala & Zavřel (1945a), Sønderup (1949a), Spencer (1971a, 1972a, 1976a), Starke (1942a), Starý (1930a), Süss (1982a), Süss & Moreschi (2003a), von Tschirnhaus (1999a).
29/03/2017