Aulagromyza fallax (Groschke, 1957)
Diptera, Agromyzidae
mijn
Lange, geleidelijk breder wordende, geheel bovenzijdige gang. Frass aanvankelijk in twee rijen draadstukjes, later in twee slordige rijen korrels. Verpopping buiten de mijn, boogsnede in de bovenepidermis.
waardplanten
Caprifoliaceae, nauw nauw monofaag
Lonicera alpigena.
fenologie
Larven in october (Hering, 1057a).
BENELUX
Niet bekend uit de Benelux-landen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Duitsland, Slovenië (Maček, 1999a; Fauna Europaea, 2009).
larve
chterspiraculum gelijkend oo dat van Chromatomyia lonicerae, maar met meer, 16-18, papillen.
pop
Geelbruin.
synoniemen
Phytagromyza fallax.
literatuur
Groschke (1957a), Hering (1957a), Huber (1969a), Maček (1999a), von Tschirnhaus (1999a).
2.vi.2009