Cerodontha superciliosa (Zetterstedt, 1860)
mijn
Bovenzijdige gangmijn, meestal in de bovenste helft van de bladschijf, van onder naar boven lopend en meestal meer dan halve breedte van het blad innemend. Frass in groene streepjes aan weerszijden van de gang. Nooit meer dan één larve in een mijn. Puparium metalliek zwart, in de mijn, niet met spinseldraadjes vastgehecht.
waardplanten
Poaceae, breed oligofaag
Ammocalamagrostis baltica; Ammophila arenara; Apera spica-ventia; Avena sativa; Dactylis glomerata; Echinochloa crus-galli; Elytrigia repens; Hordeum jubatum, vulgare; Leymus arenarius; Phleum pratense; Poa compressa; Secale cereale; Triticum aestivum; Zea mays.
fenologie
Larven van juni-augustus (Nowakowski, 1973a).
BENELUX
Niet bekend uit de Benelux-landen (Fauna Europaea, 2007).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië tot het Iberisch Schiereiland, en van Engeland tot de Ukraïne (Fauna Europaea, 2007).
larve
Achterspiraculum lateraal met een grote zwarte, fijnbestekelde wrat die de daarachter gelegen trachee bijna onzichtbaar maakt. De twee achterarmen van het kopskelet grotendeels donker (Nowakowski, 1973a).
puparium
Metalliek zwart, licht afgeplat; achterspiracula bijna parallel, vormen tezamen in boven-aanzicht een U .
synoniemen
Agromyza coquilletti Malloch, 1913.
opmerkingen
Behoort tot het subgenus Poemyza (Nowakowski, 1973a).
Tot ca. 1970 verward met C. lateralis (Spencer, 1971a). Door Beuk (2002a) op de Nederlandse lijst geplaatst, maar zonder aanvaardbare motivatie.
literatuur
Beiger (1989a), Beuk (2002a), Černý & Merz (2007a), Černý & Vála (1996a), Nowakowski (1973a) Papp & Černý (2016a), Spencer (1971a, 1972a, 1976a), von Tschirnhaus (1999a, 2000a), Vála & Rohacek (1983a).