Cerodontha suturalis (Hendel, 1931)
op Bolboschoenus, Carex
Carex arenaria, Zandvoort
een enkel blad
mijn
Bovenzijdige interparenchymale (dus gelige) gangmijn in het middendeel van het blad. De mijn begint niet ver van de bladtop, daalt af en verandert tenminste twee maal van richting; vaak neemt de mijn uiteindelijk de hele breedte van het blad in. Larve solitair. Frass in één grote klomp. Verpopping in de mijn. Het puparium is, in de lengterichting van het blad, aan zijn boven- en onderzijde in de mijn vastgeplakt.
waardplanten
Cyperaceae, monofaag?
Carex arenaria, hirta; Bolboschoenus maritimus.
fenologie
Larven van juni tot augustus (Nowakowski, 1973a).
BENELUX
BE waargenomen (Scheirs, De Bruyn & von Tschirnhaus, 1996a).
NE waargenomen (Ellis: Zandvoort, 2002).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea. 2007).
verspreiding binnen Europa
Van Engeland tot Litouwen en Hongarije; ook in Bulgarijë (Fauna Europaea. 2007).
larve
Achterspiraculum met 3 verlengde papillen, waarvan er twee niet vrij afstaan, maar zich om de basis van het spiraculum vouwen (Nowakowski, 1973a).
puparium
Glanzend kastanjebruin met aan boven- en onderzijde een brede diffuse bruinzwarte lengteband; tussen de segmenten vrij diepe insnoeringen (Nowakowski, 1973a).
opmerkingen
Behoort tot het subgenus Dizygomyza (Nowakowski, 1973a).
Veel verwijzingen naar Cerodontha morosa (Meigen) van vóór de publicatie van Nowakowski’s monografie, hebben betrekking op C. suturalis.
Robbins (1991a) noemt ook Carex paniculata en sylvatica als waardplanten. Ook al omdat Nowakowski schrijft dat suturalis een voorkeur heeft voor warme en droge milieus is dit niet erg waarschijnlijk. Hiertegenover staat dat, ondanks eerdere twijfel, door Warrington is vastgesteld dat suturalis ook kan voorkomen op Bolboschoenus maritimus, een uitgesproken helophyt.
De vlieg verlaat de mijn òf via een langgerekte snede precies in in de bladrand, of een J-vormige snede die aansluit bij de bladrand.
literatuur
Černý (2001a, 2009a, 2010a, 2011a), Černý, Andrade, Gonçalves & von Tschirnhaus (2018a), Černý, Barták & Vaněk (2009a), Černý & Merz (2006a), Černý & Vála (1996a, 1999a, 2006a), Dursun, Civelek, Barták ao (2015a), Nowakowski (1973a), Ostrauskas, Pakalniškis & Taluntytė (2003a), Pakalniškis (1995a), Papp & Černý (2016a), Scheirs, De Bruyn & von Tschirnhaus (1996a), Robbins (1991a), Spencer (1971a, 1972a, 1976a), Vála & Rohacek (1983a), von Tschirnhaus (1999a), Warrington (2018c), Zlobin (1983b).