Liriomyza cicerina (Rondani, 1875)

Melilotus altissimus, Nieuwendam
mijn
Ovipositie bovenzijdig. Boven- of onderzijdige, groenige of wittige gangmijn, soms een secundaire blaasmijn. De gang verbreedt zich maar weinig. en is niet geassociëerd met de hoofdnerf. Frass in opvallende draadstukjes, alternerend aan de gangzijden. Verpopping buiten de mijn; de larve verlaat de mijn via een spleet aan de zijde van de mijn.
waardplanten
Fabaceae, oligofaag
Cicer arietinum; Hippocrepis emerus subsp. emeroides; Hymenocarpos circinnatus; Medicago sativa; Melilotus altissimus; Onobrychis viciifolia; Ononis spinosa &amnp; subp. hircina + procurrens; Securigera securidaca.
In Zuid-Europa en elders in de wereld een ernstige plaag op kekererwten (Darvas, Skuhravá & Andersen (2000a), Dempewolf (2004a), Spencer (1973b). Volgens Robbins (1991a) ook op Melilotus albus, officinalis.
fenologie
Larven in april-juni en augustus-september (Hering, 1957a).
BENELUX
BE niet waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
NE waargenomen (de Meijere, 1925a, 1939a).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
verspreiding binnen Europa
Geheel Europa, Ierland uitgezonderd (Fauna Europaea, 2008).
larve
puparium
parasitoïden, predatoren
synoniemen
Agromyza ciceri Navarro, 1903; Liriomyza ononidis de Meijere, 1925; L. trichophthalma Hering, 1931.
literatuur
Benavent, Martínez, Moreno & Jiménez (2004a), Beuk (2002a), Bland (2001a), Buhr (1932a), Černý & Vála (2006a), Çikman, Beyarslan & Civelek (2006a), Ci̇velek, Çikman & Dursun (2008a), Darvas, Skuhravá & Andersen (2000a), Dempewolf (2004a), Drăghia (1968a), van Frankenhuyzen, Houtman & Kabos (1982a), Gil Ortiz (2009a), Gil-Ortiz, Falcó-Garí, Oltra-Moscardó ao (2009a), Guglya (2021a), Hering (1930b, 1933b, 1957a, 1967a), Kabos (1971a), Maček (1999a), de Meijere (1925a, 1939a), Pakalniškis (1993a), Papp & Černý (2018a), Popescu-Gorj & Drăghia (1966a), Robbins (1991a), Skala (1936a), Sønderup (1949a), Spencer (1959a, 1961a, 1972a,b, 1973b, 1974a, 1976a), Süss (1982a), Utech (1962a).