Metopomyza junci von Tschirnhaus, 1981
mijn
De mijn begint als een bovenzijdig gangetje in de bovenste helft van een blad; de mijn wordt snel breder, neemt tenslotte de hele breedte van het blad in. Frass in latere deel van de mijn in vrij ver uiteenliggende korrels. De larve verlaat de mijn voor de verpopping via een boogsnede in de bovenepidermis.
waardplanten
Juncaceae, nauw monofaag
Juncus gerardi.
BENELUX
BE niet waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
NE waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
verspreiding binnen Europa
Van Nederland en Denemarken tot Polen en Litouwen (Fauna Europaea, 2008).
larve
Geel, voorspiracula licht-, achterspiracula donkerbruin (von Tschirnhaus, 1981a).
puparium
Het puparium, dat vaak aan de plant blijft kleven, is zwartig, met diepe insnijdingen (von Tschirnhaus, 1981a).
opmerkingen
Beschreven uit zoutvegetaties in de Kieler Bucht (Noord-Duitsland).
literatuur
Pakalniškis (2000a), Papp & Černý (2018a), von Tschirnhaus (1981a, 1999a), Warrington & Perry (2020a).