Napomyza cichorii Spencer, 1966
witlofmineervlieg
mijn
Ovipositie gewoonlijk in basis van de hoofdnerf. De larve maakt gangen diep in het weefsel van bladeren en stengel. In tegenstelling tot Ophiomyia pinguis, met een vergelijkbare levenswijze, kan de larve tot in de wortel afdalen. Verpopping in stengel of wortel (Spencer, 1973b).
waardplanten
Asteraceae, monofaag
Cichorium endivia, intybus.
Schadelijk in witlofteelten (Darvas, Skuhravá & Andersen, 2000a; Spencer, 1973b). Van Frankenhuyzen Houtman & Kabos (1982a) noemen ook nog Lactuca en Sonchus als waardplant.
BENELUX
BE waargenomen (Spencer, 1966d).
NE waargenomen (de Meijere, 1926a).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
verspreiding binnen Europa
Waarschijnlijk geheel Europa, met mogelijke uitzondering van Ierland en het Balkanschiereiland (Fauna Europaea, 2008).
larve
Beschreven door de Meijere (1926a, als N. lateralis). Het opvallend bruinzwarte achterspiraculum heeft 20-24 papillen in een smalle ovaal; mandibel met 2 tanden van ongelijke grootte.
puparium
Wit, slank (Spencer, 1976b).
synoniemen
Vermeldingen in de oudere literatuur van N. lateralis (Fallén) van Cichorium hebben betrekking op N. cichorii.
literatuur
Benavent, Martínez, Moreno & Jiménez (2004a), Beuk (2002a), Van Den Bruel (1936a), De Bruyn & von Tschirnhaus (1991a), Černý (2011a), Černý & Merz (2005a, 2006a, 2007a), Ci̇velek, Çikman & Dursun (2008a), Darvas, Skuhravá & Andersen (2000a), van Frankenhuyzen Houtman & Kabos (1982a), Griffiths (1967c), Pakalniškis (1995a), de Meijere (1926a), (Spencer, 1966d, 1973b), von Tschirnhaus (1999a).