Phytomyza angelicastri Hering, 1932

Angelica sylvestris, Susteren: mijn in doorzicht

bladonderzijde

Angelica sylvestris, België, prov. Luxemburg, Ambly © Jean-Yves Baugnée

zelde mijn, onderzijde
mijn
Bovenzijdige gangmijn, vaak een eindweegs langs de bladrand, die zich tenslotte zeer sterk verwijdt. Het werkelijke begin van de mijn is echter een moeilijk zichtbare, zeer smalle onderzijdige gang, gemaakt tijdens het eerste larve-stadium (Allen, 1956a). De larve verlaat de mijn voor de verpopping, meestal via de bladbovenzijde.
waardplanten
Apiaceae, oligofaag
Aegopodium podagraria; Angelica sylvestris
Slechts zelden op Aegopodium.
fenologie
Larven in juni en augustus (Hering, 1957a).
BENELUX
BE waargenomen (De Bruyn & von Tschirnhaus, 1991a).
NE waargenomen (Ellis, verscheidene vindplaatsen).
LUX waargenomen (Ellis: Kautenbach, Hobscheid).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië en Finland tot de Pyreneeën, de Alpen en Slowakije, en van Ierland tot Litouwen en Polen; ook Bulgarijë (Fauna Europaea, 2008).
larve
puparium
Zwart.
literatuur
Ahr (1966a), Allen (1956a, 1957b), Beiger (1965a, 1970a, 1979a, 1980a), de Bruyn & von Tschirnhaus (1991a), Buhr (1941b), Černý (2001a, 2011a), Černý & Vála (1996a, 1999a), Dreger & Myssura (2005a), Griffiths (1962a, 1973c), Hering (1932h, 1955b, 1957a), Huber (1969a), Maček (1999a), Manning (1956a), de Meijere (1938a), Michalska (1970a, 1976a), Ostrauskas, Pakalniškis & Taluntytė (2003a), Robbins (1991a), Scheirs, De Bruyn & von Tschirnhaus (1999a), Skala (1951a), Skala & Zavřel (1945a), Spencer (1953a, 1972a, 1976a), Starke (1942a), Surányi (1942a), von Tschirnhaus (1999a), Zoerner (1969a).