Phytomyza aposeridis Groschke, 1957
Diptera, Agromyzidae
mijn
Aanvankelijk een zeer fijn gangetje, onderzijdig of bovenzijdig. Dit zet zich voort in een opvallend lange, uiteindelijk vrij brede, bovenzijdige gang. De gang kan vertakt zijn; de wanden zijn onregelmatig uitgeschulpt. Vaak volgt de gang een eindweegs de bladrand. Frass in zeer kleine, ver uiteenliggende spaarzame korrels. Verpopping buiten de mijn, boogsnede in de bovenepidermis.
waardplanten
Asteraceae, monofaag
Aposeris foetida.
fenologie
Larven in juli.
verspreiding binnen Europa
Beschreven uit Zuid-Duitsland; door Maček (1999a) gemeld uit Slovenië.
puparium
Zwart, segmentgrenzen onduidelijk. Voorspiracula op korte hoorntjes, onduidelijk gegaffeld, met 16-18 papillen. Achterspiracula er uiteen, op een gemeenschappelijke sokkel, onduidelijk gegaffeld, met 25-30 papillen (Groschke, 1957a).
literatuur
Griffiths (1977a), Hering (1957a), Groschke (1957a), Huber (1969a), Maček (1999a), von Tschirnhaus (1999a).
4.vi.2009