Phytomyza obscurella Fallén, 1823
klonterige zevenbladmineervlieg
op Aegopodium

Aegopodium podagraria, Losser

wat meer vergroot
mijn
Een bovenzijdige, sterk verbrede gang, vaak voor een eind de bladrand volgend, met in het centrum veel zwartgroene vervloeiende frass. De larve verlaat de mijn voor de verpopping via een boogvormige snede.
waardplanten
Apiaceae, monofaag
Aegopodium podagraria.
Kabos (1971a) en van Frankenhuyzen, Houtman & Kabos (1982a) noemen ook Angelica, Chaerophyllum en Pimpinella als waardplant; dit is onjuist.
fenologie
Larven in drie generaties, in juli, augustus, en september-november (Hering, 1957a).
BENELUX
BE waargenomen (De Bruyn & von Tschirnhaus, 1991a).
NE waargenomen (van der Wulp, 1871).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië en Finland tot het Iberisch Schiereiland en Italië, en van Ierland tot Litouwen, Polen en Hongarije (Fauna Europaea, 2008).
larve
puparium
Glad, glanzend zwart.
parasitoïden, predatoren
opmerkingen
Al in 1871 door van der Wulp uit Nederland gemeld. Door de Meijere (1924a) vermeld van Aegopodium podagraria en, maar dat is waarschijnlijk een vergissing, Angelica sylvestris.
literatuur
Ahr (1966a), Allen (1956a,b), Andersen (2013a), Beiger (1955a, 1960a, 1965a, 1970a, 1979a), Bland (1992b), De Bruyn & von Tschirnhaus (1991a), Buhr (1932a, 1941b, 1964a), Dreger & Myssura (2005a), van Frankenhuyzen, Houtman & Kabos (1982a), Haase (1942a), Hering (1921a, 1955b, 1956a, 1957a), Huber (1969a), Kabos (1971a), Kvičala (1938a), Maček (1999a), de Meijere (1895a, 1924a, 1926a, 1939a), Michalska (1970a, 1972a, 1976a, 2003a), Michna (1975a), Nowakowski (1954a), Ostrauskas, Pakalniškis & Taluntytė (2003a), Pakalniškis (1982b, 1990a), Robbins (1991a), Skala (1936a), Skala & Zavřel (1945a), Spencer (1953a, 1972a, 1976a), Stammer (2016a), Starke (1942a), von Tschirnhaus (1999a), Ureche (2010a), van der Wulp (1871a), Zoerner (1969a).