Phytomyza selini Hering, 1922
Diptera, Agromyzidae
mijn
De mijn begint als een kort onderzijdig gangetje, dat zich verbreedt tot een bovenzijdige blaas die 1-3 bladslippen beslaat. Verpopping buiten de mijn; het puparium blijft vaak aan het blad kleven.
waardplanten
Apiaceae, oligofaag
Cenolophium denudatum; Selinum carvifolia.
fenologie
Larven in juni en augustus (Hering, 1957a).
BENELUX
Niet bekend uit de Benelux-landen (Fauna Europae, 2009).
verspreiding binnen Europa
Duitsland, Polen, Litauwen (Fauna Europae, 2009).
larve
Beschreven door de Meijere (1926a, 1938a). Mandibels met twee paar spitse tanden, alternerend; geen frontaal aanhangsel. Voorspiraculum twee-armig met ca 18 papillen, achterspiraculum met ca 20 papillen in een open ellips.
pop
Zwart.
opmerkingen
Soort van xerotherme standplaatsen (Hering, 1957a).
literatuur
Buhr (1932a, 1964a), Černý (2007a), Dreger & Myssura (2005a), Hering (1922a, 1955b, 1957a), Huber (1969a), de Meijere (1926a, 1938a), Michna (1975a), Nowakowski (1954a), Pakalniškis (1995a, 1996a), Spencer (1971a), Starke (1942a), Starý (1930a), von Tschirnhaus (1999a).
22/10/2014