Delia echinata (Séguy, 1923)

Cerastium arvense, UK, West Norfolk VC28, Weeting Heath © Ian Barton
mijn
Eieren liggen geïsoleerd, tamelijk los op de bladbovenzijde, en hebben op het oppervlak een honingraatstructuur. De larve begint met een van de bovenste bladeren geheel uit te mineren. Daarna verhuist de larve naar een ander blad, via een gang die uitgevreten wordt in de stengel. Op deze manier wordt een aantal bladeren aangedaan. De bladeren worden voldiep uitgemijnd. De stengel is op de beschadigde plaatsen transparant. Door de aangerichte schade verwelkt de top van de plant. Frass in eerste mijnen bijna afwezig, later in grove korrels. De larve verlaat gewoonlijk voor de verpopping de mijn (Miles, 1953a).
waardplanten
Amaranthaceae, Caryophyllaceae, (Polemoniaceae); polyfaag
Agrostemma githago; Amaranthus; Arenaria serpyllifolia; Atriplex; Cerastium fontanum subsp, vulgare; Chenopodium; Dianthus; Gypsophila repens; Phlox; Saponaria; Silene vulgaris; Spergularia; Stellaria; Vaccaria.
Door Hering (1957a) ook vermeld van Primula. Miles meldt schade in Engeland op Spinacia.
fenologie
Larven gedurende de gehele zomer in 2 of 3 generaties (Hering, 1957a).
BENELUX
BE waargenomen (Gosseries & Ackland, 1991a).
NE waargenomen (Joke van Erkelens in litt., 2014).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië tot het Iberisch Schiereiland en Italië, en van Engeland tot Hongarijë; ook Griekenland (Fauna Europaea, 2007).
ei, larve en puparium
beschreven door Miles (1953a) and Dušek (1969a). De mandibel van de volgroeide larve heeft één haakvormige tand.
synoniemen
Hylemyia, Phorbia echinata.
literatuur
Buhr (1964a), Chandler (1998a), Dušek (1969a), Gosseries & Ackland (1991a), Hering (1957a), Huber (1969a), Huckett (1971a), Maček (1999a), Miles (1953a), Robbins (1991a), Séguy (1950a), Tischler (1999a).