Delia platura (Meigen, 1826)
bonenvlieg
polyfaag
kopskelet van 3e stadium larve (uit Dušek)
puparium
mijn
De larve leeft primair in stengel en bladsteel, maar kan van daaruit gangachtige uitlopers maken in de bladschijf. Mijnen zouden mogelijk te onderscheiden zijn van die van Botanophila fugax doordat Delia-mijnen verscheidene larven zouden bevatten, Botanophila-mijnen slechts één (Robbins, 1991a). In larven en mijnen geen verschilkenmerken bekend met D. florilega.
waardplanten
Dicotylen, polyfaag
Asparagus; Brassica; Cucumis sativa; Spinacia oleracea.
fenologie
Larven in mei-juni en september (Hering, 1957a).
BENELUX
BE waargenomen (Gosseries & Ackland, 1991a).
NE waargenomen (de Meijere, 1939a).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007).
verspreiding binnen Europa
Geheel Europa (Fauna Europaea, 2007).
synoniemen
Chortophila, Phorbia platura; Delia cilicrura (Rondani, 1866); D. fusciceps (Zetterstesdt, 1845).
ei,larve en puparium
worden uitvoerig beschreven door Dušek (1969a) en Savage ea.
literatuur
Anagnou–Veroniki, Papaioannou–Souliotis, Karanstasi & Giannopolitis (2008a) , Beuk, Prijs & de Jong (2002a), Corbet (2004a), Dušek (1969a), Gosseries & Ackland (1991a), Hering (1957a), Kabos (1975a), de Meijere (1939a), Robbins (1991a), Savage, Fortier, Fournier & Bellavance (2016a), Teschner (1999a).