Hydromyza livens (Fabricius, 1794)

Nuphar lutea, Schellingwoude
mijn
Het ei wordt afgezet aan de onderzijde van het blad, op enige afstand van de bladrand. Mijnen al van veraf zichtbaar als lange weinig gekronkelde gangen in de bladbovenzijde, vaak verscheidene in één blad. De gangen lopen naar de aanhechting van de bladsteel. Van hier uit leven de larven als boorders in de bladsteel. Ze verpoppen zich ook in de bladsteel. Een deel van de poppen is dunwandig, en komt al in augustus uit. Een ander deel is dikwandig; deze poppen overwinteren in de stengel, en stijgen in het voorjaar naar het oppervlak als de bladsteel is weggerot (de Meijere, 1895a; Hering, 1957a; Brock & van der Velde, 1987a).
waardplanten
Nymphaeaceae, oligofaag
Nuphar lutea, pumila
Volgens Brock & van der Velde (1987a) zijn alle berichten over het voorkomen op Nymphaea onjuist.
fenologie
Larven in juli (Hering, 1957a).
BENELUX
BE waargenomen (Gosseries, 1991b).
NE waargenomen (de Meijere, 1939a).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië tot de Pyreneeën, en van Engeland tot Polen en Hongarijë (Fauna Europaea, 2007).
larve
Zie Brock & van der Velde (1987a).
synoniemen
Nupharia rivularis Robineau-Desvoidy, 1830.
opmerkingen
Brock & van der Velde (1987a) geven een gedetailleerde autoecologische beschrijving van de soort.
literatuur
Ball (2007a, 2014a), Brock & van der Velde (1987a), Buhr (1933a), Collins (1958a), van Frankenhuyzen, Houtman & Kabos (1982a), Gosseries (1991b), Hayhow (1999a), Hering (1932d, 1957a), Huber (1969a), de Jong (2002a), de Meijere (1895a, 1939a, 1940c), Püchel (1999a), Robbins (1991a), Sønderup (1949a), Stammer (2016a), Surányi (1942a), Ureche (2010a).