Trypeta zoe Meigen, 1826tweevormige composietenboorvlieg

Artemisia vulgaris, Diemen

zelfde mijn, detail

Eupatorium cannabinum, Nieuwendam

zelfde mijn, detail, met beginggang

Artemisia vulgaris, België, prov. Vlaams-Brabant, Zichem, Demerbroeken© Carina Van Steenwinkel

detail, met larve in de mijn
mijn
De mijn begint als een zeer nauw gangetje, meestal nabij de top van een bladslip; dit begingangetje loopt meestal over een grote afstand langs de bladrand, maar is daar soms vrij van en is dan sterk gekronkeld. Daarna loopt het naar de hoofdnerf, waar een langgerekte blaas ontstaat met lange en brede uitlopers die op de zijnerven liggen. In de begingang ligt de frass in een bijna continue lijn, in de blaas in verspreide verspreide grote brokken. De primaire en secundaire frasslijnen zijn bij doorvallend licht heel duidelijk. Verpopping buiten de mijn.
waardplanten
Asteraceae, oligofaag
Achillea; Adenostyles alliariae, alpina; Artemisia vulgaris; Aster; Chrysanthemum indicum, maximum; Coleostephus paludosus; Doronicum orientale, pardalianches; Eupatorium cannabinum; Jacobaea alpina, erucifolia; Lactuca; Leucanthemum atratum, maximum, vulgare; Ligularia; Matricaria; Petasites albus, hybridus; Senecio nemorensis & subsp. jacquinianus, squalidus, sylvaticus, vulgaris; Tanacetum parthenium, vulgare; Tussilago farfara.
Bland & Rotheray (1994b) troffen in Schotland een groep planten aan van Ajuga reptans met soms verscheidene mijnen per blad; een aantal vliegen kon worden uitgekweekt. Hoewel deze waarneming op zichzelf staat kan hij toch niet als xenophagie worden aafgedaan.
fenologie
Larven van juni tot october (Hering, 1957a).
BENELUX
BE waargenomen (Baugnée, 2009a).
NE waargenomen (de Meijere, 1939a, van Aartsen & Smit, 2002a); zeldzaam (Wakkie, 1994a).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
verspreiding binnen Europa
Geheel Europa, met mogelijke uitzondering van het Balkanschiereiland (Fauna Europaea, 2008).
larve
puparium
synoniemen
Forellia zoe; Trypeta zoe artemisicola Hendel.
literatuur
van Aartsen & Smit (2002a), Ahr (1966a), Baugnée (2006a, 2009a), Beiger (1955a, 1960a, 1970a, 1979a), Bland & Rotheray (1994b), Buhr (1933a, 1964a), Drăghia (1968a), van Frankenhuyzen, Houtman & Kabos (1982a), Haase (1942), Hering (1921a, 1924b, 1926b, 1930b, 1937b, 1957a), Huber (1969a), Kabos & van Aartsen (1984a), Leclercq & De Bruyn (1991a), Lutovinovas (2014a), Maček (1999a), de Meijere (1939a), Merz (1999a), Merz & Kofler (2008a), Michalska (1970a, 1976a), Niblett (1956a), Nowakowski (1954a), Ostrauskas, Pakalniškis & Taluntytė (2003a), Popescu-Gorj & Drăghia (1968a), Robbins (1991), Skala (1951a), Skala & Zavřel (1945a), Smit (2010a), Sønderup (1949a), Starý (1930a), Surányi (1942a), Tóth (1969a), Vimmer (1930a), Wakkie (1994a), White (1988a), Zoerner (1969a, 1970a).
28/01/2017
Trypeta zoe Laatste bewerking 22.xi.2017

Artemisia vulgaris, Diemen

zelfde mijn, detail

Eupatorium cannabinum, Nieuwendam
zelfde mijn, detail, met beginggang

Artemisia vulgaris, België, prov. Vlaams-Brabant, Zichem, Demerbroeken© Carina Van Steenwinkel

detail, met larve in de mijn
mijn
De mijn begint als een zeer nauw gangetje, meestal nabij de top van een bladslip; dit begingangetje loopt meestal over een grote afstand langs de bladrand, maar is daar soms vrij van en is dan sterk gekronkeld. Daarna loopt het naar de hoofdnerf, waar een langgerekte blaas ontstaat met lange en brede uitlopers die op de zijnerven liggen. In de begingang ligt de frass in een bijna continue lijn, in de blaas in verspreide verspreide grote brokken. De primaire en secundaire frasslijnen zijn bij doorvallend licht heel duidelijk. Verpopping buiten de mijn.
waardplanten
Asteraceae, oligofaag
Achillea; Adenostyles alliariae, alpina; Artemisia vulgaris; Aster; Chrysanthemum indicum, maximum; Coleostephus paludosus; Doronicum orientale, pardalianches; Eupatorium cannabinum; Jacobaea alpina, erucifolia; Lactuca; Leucanthemum atratum, maximum, vulgare; Ligularia; Matricaria; Petasites albus, hybridus; Senecio nemorensis & subsp. jacquinianus, squalidus, sylvaticus, vulgaris; Tanacetum parthenium, vulgare; Tussilago farfara.
Bland & Rotheray (1994b) troffen in Schotland een groep planten aan van Ajuga reptans met soms verscheidene mijnen per blad; een aantal vliegen kon worden uitgekweekt. Hoewel deze waarneming op zichzelf staat kan hij toch niet als xenophagie worden aafgedaan.
fenologie
Larven van juni tot october (Hering, 1957a).
BENELUX
BE waargenomen (Baugnée, 2009a).
NE waargenomen (de Meijere, 1939a, van Aartsen & Smit, 2002a); zeldzaam (Wakkie, 1994a).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
verspreiding binnen Europa
Geheel Europa, met mogelijke uitzondering van het Balkanschiereiland (Fauna Europaea, 2008).
larve
puparium
synoniemen
Forellia zoe; Trypeta zoe artemisicola Hendel.
literatuur
van Aartsen & Smit (2002a), Ahr (1966a), Baugnée (2006a, 2009a), Beiger (1955a, 1960a, 1970a, 1979a), Bland & Rotheray (1994b), Buhr (1933a, 1964a), Drăghia (1968a), van Frankenhuyzen, Houtman & Kabos (1982a), Haase (1942), Hering (1921a, 1924b, 1926b, 1930b, 1937b, 1957a), Huber (1969a), Kabos & van Aartsen (1984a), Leclercq & De Bruyn (1991a), Lutovinovas (2014a), Maček (1999a), de Meijere (1939a), Merz (1999a), Merz & Kofler (2008a), Michalska (1970a, 1976a), Niblett (1956a), Nowakowski (1954a), Ostrauskas, Pakalniškis & Taluntytė (2003a), Popescu-Gorj & Drăghia (1968a), Robbins (1991), Skala (1951a), Skala & Zavřel (1945a), Smit (2010a), Sønderup (1949a), Starý (1930a), Surányi (1942a), Tóth (1969a), Vimmer (1930a), Wakkie (1994a), White (1988a), Zoerner (1969a, 1970a).
28/01/2017