Palaeolecanium bituberculatum (Signoret, 1873)
vooral op houtige Rosaceae
uit Gomez-Menor Ortega (1960a)
parasiet
Wijfje met eieren roodbruin, ovaal, matig bol me glooiende randen en een mediane kiel; twee paar knobbelige wratten, het voorste paar veel hoger en prominenter dan het achterste; tot 8 mm lang, 6 mm breed en 2.5 mm hoog. Vers vervelde wijfjes zijn bruin met witte vlekjes die soms dwarse-strepen vormen
waardplanten
polyfaag
Corylus avellana; Crataegus crus-galli, laevigata,monogyna, rhipidophyla; Prunus.
Zelden ook Betula pendula; Malus domestica, floribunda; Populus tremula.
synoniemen
Lecanium bituberculatum Targioni Tozzetti, 1858, nomen nudum; Eulecanium, Lecanium, bituberculatum.
literatuur
Ćwierzyk & Dziedzicka (1987a), Dziedzicka (1988a), Gómez-Menor Ortega (1960a, 1965a), Hellrigl (2004a), Jansen (1999b), Kozár, Guignard, Bachmann ao (1994a), Malumphy (2010a), Malumphy, Ostrauskas & Pye (2008a), Seljak (2010a), Ülgentürk & Toros (1999a).