Plantparasieten van Europa

bladmineerders, gallen en schimmels

Symphyta

Symphyta

Bladwespen

De twee kleppen van de legboor, die een gemeenschappelijk kenmerk is van alle Hymenoptera, zijn hier veranderd in twee zaagblaadjes, waarmee het wijfje een snede in het plantenweefsel kan maken om er een ei in af te zetten. Vaak reageert de plant hierop met vorming van wondweefsel, een “ovipositie-litteken”. Ze worden in de gallen-literatuur vaak als “protocecidia” besproken. Vaak worden de eieren in een rijtje afgezet op een bladsteel of hoofdnerf, in een dubbele rij aan weerszijden van de hoofdnerf, of in de bladrand zelf.

Aproceros leucopoda: oviposition

Aproceros leucopoda © Hans Jonkman: eierleggend wijfje

Aproceros leucopoda: oviposition

op de bladrand zelf.

De larven zijn strikt fytofaag. Ze lijken zo sterk op rupsen dat ze wel bastaardrupsen worden genoemd. Vrijlevende bastaardrupsen zijn meestal snel te herkennen aan het feit dat tussen kop en borststuk een duidelijk “nek” aanwezig is: bij echte rupsen is de kop altijd min of meer in het borststuk ingetrokken. Bij verontrusting nemen veel bastaardrupsen een kenmerkende houding aan: hoog opgericht, met het lichaam in een S-bocht. Omdat ze vaak min of meer sociaal zijn is dit heel opvallend en vaak gefotografeerd.

Een punt van overeenkomst is dat larven van beide groepen buikpoten bezitten. Bastaardrupsen hebben altijd tenminste een paar buikpoten op het tweede achterlijfssegment, echte rupsen nooit. De meest voorkomende rangschikking bij bladwespen is buikpoten op segmenten 2-8, en 10: acht paren dus, terwijl bij Lepidoptera nooit meer dan vijf paren optreden. De buikpoten van bastaardrupsen hebben aan hun top nooit een krans van haakjes, die van rupsen bijna altijd juist wel. Maar omdat poten en buikpoten bij minerende larven van beide groepen in wisselende mate gereduceerd zijn is dat niet altijd een bruikbaar verschilkenmerk.

Bastaardrupsen hebben aan weerszijde van de kop slechts één stemma (puntoogje), echte rupsen hebben bijna altijd een groepje van 6 puntoogjes (Chevin, 1998a; Stehr, 1987a).

Bij Symphyta is het laatste larvestadium vaak sterk afwijkend van het voorafgaande: poten en monddelen zijn dan gereduceerd, en de zogenaamde prepupa is kleurloos en niet of weinig beweeglijk. In dit stadium eet de larve niet meer.

literatuur

Blank, Schmidt & Taeger (2006a), Blank, Taeger, Liston ao (2009a), Gauld & Bolton (1988a), Liston (1995b), van Ooststroom (1976a), Taeger & Blank (1998a).

Laatste bewerking 5.i.2019