Heterarthrus vagans (Fallén, 1808)
elzenstompvoet, elzenschijfmineerwesp


Alnus glutinosa, Staelduinse bosch: mijn, en cocon met prepupa

Alnus glutinosa, Nieuwendam: levende larve in de mijn
Alnus x spaethii, België, prov. Luik, Hermalle-sous-Argenteau © Jean-Yves Baugnée
mijn
Een grote voldiepe bruingekleurde blaasmijn, zonder begingang. De mijn begint op een willekeurige plaats in het blad, en breidt zich vandaar in alle richtingen uit, zonder zich iets van zijnerven aan te trekken. In tegenstelling tot bij Fenusa dohrnii op dezelfde waardplant treedt er slechts zelden meer dan één mijn per blad op. Andere verschillen zijn dat volgroeide larve een schijfvormige cocon in de mijn maakt, met een diameter van 7-9 mm.
In tegenstelling tot bij F. dohrnii is de larve vrij bont gekleurd (foto hierboven). Dit is gemakkelijk te zien, ook zonder de mijn te openen. Zoals bij vrijwel alle bladwespen ligt de larve ruggelings in de mijn.
waardplanten
Betulaceae, monofaag
Alnus cordata, glutinosa, incana, orientalis, x spaethii, subcordata, viridis.
fenologie
Larven van juni tot october (Buhr, 1941a); overwintering als prepupa in de cocon (Seidel, 1926b; van Frankenhuyzen & Freriks, 1970c).
BENELUX
BE waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
NE waargenomen (van Ooststroom, 1976).
LUX waarnomen (Chevin, Ellis & Schneider, 2011a).
verspreiding binnen Europa
Van Zweden en Finland tot het Iberisch Schiereiland, Italië en Bulgarije, en van Ierland tot de Ukraïne (Fauna Europaea, 2008).
[:
larve
synoniemen
Heterotoma, Phyllotoma vagans.
Heterarthrus fruticicolum Ermolenko, 1960 is beschreven aan de hand van één exemplaar, verzameld van Alnus viridis; over de mijn is niets bekend. Het bestaansrecht van de soort is vooralsnog onduidelijk (Liston, Mutanen & Viitasaari).
parasitoïden, predatoren
Chrysocharis nitidifrons, Chrysocharis purpurea.
opmerkingen
Het ei wordt afgezet in een met de legboor gemaakte holte onder de bovenepidermis. In de daaropvolgende dagen wordt deze met frass gevuld en verkleurt naar bruin (Pieronek, 1966a; van Frankenhuyzen & Freriks, 1970c).
Mijnen in de oudere bladeren; van de jonge bladeren sterft het weefsel na beschadiging zo snel af dat de larven daar geen kans zouden maken.
In tegenstelling tot bij Fenusa dohrnii bestaat ca. 30% van de dieren uit mannetjes, en is vagans dus niet parthenogenetisch.
literatuur
Ahr (1966a), Altenhofer (2003a), Altenhofer, Hellrigl & Mörl (2001a), Beiger (1979a, 1980a), Beneš (2013a), Beneš & Holuša (2015a), Blank ao (1998a), Buhr (1933a, 1941a, 1964a), Chevin (1984a), Chevin, Ellis & Schneider (2011a), Csóka (2003a), Diškus & Stonis (2012a), Drăghia (1968a, 1972a, 1974a), van Frankenhuyzen & Freriks (1970c), van Frankenhuyzen & Houtman (1972a), van Frankenhuyzen, Houtman & Kabos (1982a), Haris (2009a, 2012a), Hartig (1939a), Hering (1957a), Hoop (1983a), Huber (1969a), Kollár & Hrubík (2009a), Humble (2010a), Liston (1995b, 2011a), Liston & Jacobs (2012a), Liston, Jacobs & Turrisi (2013a), Liston, Mutanen & Viitasaari (2019a), Liston & Späth (2005a), Looney, Smith, Collman, ao (2016a), Lorenz & Kraus (1957a), Maček (1999a, 2012c), Matošević, Pernek, Dubravac & Barić (2009a), Michalska (1972a, 1976a), Nowakowski (1954a), van Ooststroom (1976a), Pieronek (1962a, 1966a), Popescu-Gorj & Drăghia (1968a), Pschorn-Walcher & Altenhofer (2000a), Robbins (1991a), Scobiola-Palade (1974a), Seidel (1926b), Skala (1951a), Skala & Zavřel (1945a), Sønderup (1949a), Stammer (2016a), Starý (1930a), Stritt (1952a), Surányi (1942a), Taeger, Blank & Liston (2006a), Taeger ao (1998a), Viramo (1969a), Wahlgren (1944a, 1951a, 1963a), van Wielink (2020a), Zoerner (1969a, 1970a).