Epinotia fraternana (Haworth, 1811)
gezoneerde oogbladroller
mijn
Ei meestal aan de bovenzijde van de top van een naald. De larve spint groepjes naalden bijeen in een min of meer kegelvormig spinsel, en mineert de ene na de andere naald uit. De larve gaat een naald in en uit door dezelfde opening, die zich in de bovenste helft van de naald bevindt. De meeste frass wordt naar buiten gewerkt, een deel blijft in het spinsel hangen. Tijdens eetpauzes rust de larve in een mijn. Meestal in de oudere naalden. Verpopping extern.
waardplanten
Pinaceae, monofaag
Abies alba, grandis, cephalonica, nordmanniana.
fenologie
Larven van augustus tot october; overwintering als larve, verpopping in het voorjaar (Bradley ea, 1979a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2009).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië tot het Iberisch Schiereiland, Italië en Griekenland, en van Ierland tot de Baltische Staten en Roemenië (Fauna Europaea, 2009).
larve
Lichaam bleekgroen; kop, pronotum en anale plaat lichtbruin; anale kam aanwezig, bruin, met 4-7 tanden; borstpoten groen; pinacula bruin (Bradley ea, 1979a; Patočka, 1960a).
synoniemen
Epinotia proximana (Herrich-Schäffer, 1911).
literatuur
Bradley, Tremewan & Smith (1979a), Buhr (1935a), Hering (1957a), Huisman, Koster, van Nieukerken & Ulenberg (2001a), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein, Gielis, Huisman, ao (1988a), Kuchlein & de Vos (1999a), Maček (1999a), Patočka (1990a), Robbins (1991a), Schütze (1935b), Skala & Zavřel (1945a), Sønderup (1949a), Šumpich (2011b), Swatschek (1958a), Wegner (2010a).