Epinotia tedella (Clerck, 1759)
sparrenoogbladroller

Picea abies, België, prov. Namen, Graide-Station © Jean-Yves Baugnée

ander aspect
mijn
De larve mineert ca 15 bij elkaar staande naalden geheel uit. De larve dringt de naalden vanuit de basis binnen. De meeste frass komt buiten de mijnen terecht. De gemineerde naalden worden door een licht spinsel, vooral aan hun basis, bijeengehouden en vallen daarom niet meteen uit. Verpopping buiten de mijn.
waardplanten
Pinaceae, monofaag
Picea abies.
fenologie
Larven van augustus to october; overwintering als volgroeide larve (Hering, 1957a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2009).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Vrijwel geheel Europa, uitgezonderd het Iberisch Schiereiland en de Middellandse Zee-eilanden (Fauna Europaea, 2009).
larve
Larve bleekbruin of vuilwit tot groenig met twee roodbruine lengtelijnen; kop en halsschild donkerbruin, anale plaat grijsbruin. Buikpoten met ca 20 haakjes in een enkele rij (Bradley ea, 1979a; Swatschek, 1958a).
synoniemen
Epiblema tedella.
literatuur
Bradley, Tremewan & Smith (1979a), Buhr (1935b), Disqué (1905a), van Frankenhuyzen & Houtman (1972a), van Frankenhuyzen Houtman & Kabos (1982a), Hering (1957a), Koch (1928a), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a), Robbins (1991a), Schütze (1935b), Sefrová (2005a), Skala & Zavřel (1945a), Sønderup (1949a), Swatschek (1958a), Szőcs (1977a), Thomann (1956a).