Spilonota ocellana (Denis & Schiffermüller, 1775)
rode knopbladroller

Hippophae rhamnoides, Cadzand
parasiet
De jonge larven leven in een aan beide zijde open spinselbuis aan de bladonderzijde; later lezen ze vrij tussen samengesponnen bladeren en/of bloemen. Na de onverwintering vreten ze ook aan de knoppen. Een enkele maal maakt er een een onregelmatige bruinige gang- of blaasmijn. Hoe vaak dit gebeurt verschilt misschien regionaal. Hering (1957a) bespreekt de soort als een 100% mineerder, maar Bradley ea (1979a) spreken met geen woord over een minerende levenswijze, zelfs niet facultatief.
waardplanten
Polyfaag op bomen en struiken
Alnus glutinosa; Betula pendula; Carpinus; Crataegus; Cydonia; Erica tetralix; Euphorbia paralias; Hippophae rhamnoides; Malus domestica; Myrica gale; Populus tremula; Prunus; Pyracantha; Pyrus; Quercus robur; Rubus; Rumex obtusifolius; Salix; Sorbus.
fenologie
Minerende larven in juli-october; na de overwintering leven ze vrij tussen samengesponnen bladeren.
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2010).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2010).
LUX waargenomen (Fauna Europaea, 2010).
verspreiding binnen Europa
Geheel Europa (Fauna Europaea, 2010).
larve
Lichaam, roodbruin, kop en prothoracale plaat zwartbruin; anale plaat bruin. Buikpoten aan de buitenzijde donker gechitiniseerd, met een dubbele krans van ca 36 haakjes. Lichaam bij sterke vergroting bedekt met microscopische bruine stekeltjes (Swatschek, 1958a).
pop
Zie Patočka & Turčáni (2005a).
synoniemen
Tmetocera ocellana.
literatuur
Bradley, Tremewan & Smith (1979a), Disqué (1905a), Frost (1927a), Hancock & Bland (2015b), Hering (1957a), Kozlov & Kullberg (2010a), Kuchlein & Donner (1983a), Kuchlein & de Vos (1999a), Lepiforum (2019), Meijerman & Ulenberg (2000a), Oatman, Legner & Brooks (1962a), Patočka & Turčáni (2005a), De Prins (1998a), Requena i Miret (1998a), Robbins (1991a), Schütze (1931a), Sønderup (1949a), Swatschek (1958a), Szőcs (1977a), Thomann (1956a).