Coleophora chalcogrammella Zeller, 1839
goudkokermot

uiut Toll (1962a)
zak
In het najaar mineert de larve een gangetje, overgaand in een kleine blaasmijn; hieruit wordt een eerste zak gesneden. Na de overwintering is het eindresultaat een buisvormige zijden zak, bruin, ca 6 mm, driekleppig; mondhoek ca. 30°.
waardplanten
Caryophyllaceae, nauw monofaag
Arenaria serpyllifolia; Cerastium arvense; Moehringia trinervia; Stellaria graminea, holostea.
De belangrijkste waardplant is Cerastium arvense.
fenologie
Volgroeide zakken in mei (Emmet ea, 1996a).
BENELUX
BE niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Van Zweden en Noord-Rusland tot de Pyreneeën en Alpen, en van Engeland tot Roemenië (Fauna Europaea, 2009).
larve
Beschreven door Emmet ea (1996a).
literatuur
Buhr (1935b), Emmet, Langmaid, Bland ao (1996a), Hering (1957a), Huisman & Koster (1999a), Klimesch (1958c), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a), Michalska (1976a), van Nieukerken, Gielis, Huisman ao (1993a), Patzak (1974a), De Prins (1998a), Pröse (1995a), Razowski (1990a), Schütze (1931a), Szőcs (1977a), Toll (1952a, 1962a).