Coleophora galbulipennella Zeller, 1838
duinsilenekokermot

uit Toll (1962a)
zak
Driekleppige buisvormige zijden zak van ongeveer 12 mm lang. De mondhoek bedraagt ca. 40°. De zak is geelwit met een aantal kenmerkende donkerder lengtestrepen.
De mijnen die door de oudere larven worden gemaakt zijn heel opvallend, doordat vaak een heel blad, en niet zelden alle bladeren van een plant, worden uitgemijnd (Parsons, 1993a).
waardplanten
Caryophyllaceae, oligofaag
Arenaria grandiflora; Cerastium arvense; Silene bupleuroides, italica, nutans, otites, viscaria.
fenologie
Volgroeide larven in juni-juli. In het najaar leven de larven van de rijpende zaden; na de winter maken ze vlekmijnen in de grondbladeren (Emmet ea, 1996a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2010).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2010).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2010).
verspreiding binnen Europa
Van Zweden tot Spanje, Italië en Griekenland, en van Engeland tot Zuid-Rusland (Fauna Europaea, 2010).
larve
Zie Suire (1961a) en Emmet ea (1996a).
synoniemen
Coleophora otitae Zeller, 1839.
literatuur
Baldizzone (1979a, 1983c, 1984a, 2004a), Beiger (1955a), Bentley (2008a), Biesenbaum & van der Wolf (1999a), Buhr (1937a), Corley, Marabuto, Maravalhas ao (2009a), Corley, Rosete, Gonçalves ao (2018a), Emmet, Langmaid, Bland ao (1996a), Haslberger, Lichtmannecker, Heindel ao (2014a), Heckford & Beavan (2022a), Hering (1957a), Huemer (2012a), Huemer & Erlebach (2003a), Huisman, Kuchlein, van Nieukerken ao (1986a), Ivinskis & Savenkov (1991a), Kasy (1979a), Klimesch (1958c), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a), Kvičala (1938a), Leutsch (2002a), Nel (1992b), van Nieukerken, Gielis, Huisman ao (1993a), Nowakowski (1954a), Parsons (1993a), Patzak (1974a), De Prins (1998a), Razowski (1990a), Schütze (1931a), Skala (1951a), Starý (1930a), Sterling (1989a), Suire (1961a), Szőcs (1977a, 1981a), Thomann (1956a), Toll (1952a, 1962a), Vávra (2016a), Wullaert (2015a).