Coleophora serpylletorum Hering, 1889
smallijnige tijmkokermot

uit Toll (1962a)
zak
Larven in een slordig samengestelde bladzak van ca 9 mm lang met een mondhoek van 90°.
De larve mijnt een blaadje, meestal aan de top van een stengel, geheel uit, vaak vastgehecht aan de bladrand. Als een blaadje leeg is wordt het losgeknipt en op die manier aan de zak toegevoegd.
waardplanten
Lamiaceae, oligofaag
Origanum; Thymus, praecox, serpyllum.
De larven weigerden te eten van Th. pulegioides, een soort met grotere bladeren (Emmet ea, 1996a).
fenologie
De larven zijn in juni volgroeid (Emmet ea, 1996a).
BENELUX
BE niet waargenomen (Fauna Europaea, 2010).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2010).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2010).
verspreiding binnen Europa
Van Denemarken en Letland tot Spanje, Sardinië, Italië en Griekenland, en van Engeland tot Roemenië; ook Noord-Rusland (Fauna Europaea, 2010).
larve
Zie Emmet ea (1996a).
literatuur
Baldizzone (1979a, 1983c, 2004a, 2020a), Baldizzone & Hartig (1978a), Baldizzone & Luquet (1981a), Biesenbaum & van der Wolf (1999a), Buhr (1937a), Corley, Merckx, Cardoso, Dale,Marabuto, Maravalhas & Pires (2012a), Emmet, Langmaid, Bland ao (1996a), Hering (1957a), Ivinskis & Savenkov (1991a), Kaltenbach & Roesler (1985a), Klimesch (1958c), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a), Michaelis (1983a), van Nieukerken, Gielis, Huisman ao (1993a), Patzak (1974a), Pröse (1995a), Razowski (1990a), Suire (1961a), Szőcs (1977a, 1981a), Toll (1952a, 1962a), Wieser & Huemer (1999a).