Elachista bedellella (Sircom, 1848)
mijn
Blaasmijn in de bladtop; de bovenzijde is vrijwel vlak, de onderzijde kan wat purper verkleuren. De larve kan 2-3 bladeren mineren.
waardplanten
Poaceae, oligofaag
Arrhenatherum elatius; Avena; Festuca ovina, stricta subsp. sulcata; Helictochloa pratensis; Phleum; Poa nemoralis, trivialis.
fenologie
Larven in twee generaties: één van september tot eind april (overwinterend in de mijn), een tweede in juni-juli (Bland, 1996a; Traugott-Olsen & Nielsen, 1977a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2009).
NE niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië tot het Iberisch Schiereiland, Italië en Bulgarijë, en van Engeland tot Centraal Rusland (Fauna Europaea, 2009).
larve
Jonge larve geelwit, later grijsgroen; kop bleekbuin; pronotum met twee parallele lengtelijnen die naar achteren iets verbreed zijn en gescheiden door een smal kleurloos lijntje.
pop
Beschreven door Patočka (1999a), Patočka & Turčáni (2005a).
literatuur
Baldizzone (2004a), Baran, Mazurkiewicz & Pałka (2007a), Bidzilya, Budashkin & Zhakov (2016a), Biesenbaum (1999a), Bland (1996a), O Hoffmann (1893a), Hering (1957a), Kaila (2007a), Kaila, Nupponen, Junnilainen, Nupponen, Kaitila & Olschwang (2003a), Parenti & Domínguez (1995a), Parenti & Varalda (1994a), Patočka (1999a), Patočka & Turčáni (2005a), De Prins (1998a), Pröse (1981a), Robbins (1991a), Schütze (1931a), Sønderup (1949a), Szőcs (1977a, 1981a), Traugott-Olsen & Nielsen (1977a), Wörz (1957a).