Elachista bisulcella (Duponchel, 1843)
duinrietmineermot
mijn
Mijn een naar beneden lopende gaandeweg breder wordende gang, uiteindelijk een langgerekte lichtbruine en vrij transparante blaasmijn die de hele breedte van het blad kan innemen. De mijn trekt zich ietwat samen, waardoor het blad wordt vernauwd. Frass in een paar langerekte klompen in het centrum van de mijn.
waardplanten
Poaceae, Cyperaceae, nauw polyfaag
Brachypodium sylvaticum; Calamagrostis epigeios; Carex elata; Deschampsia cespitosa; Schedonours arundinaceus.
Zoerner (1970a) noemt nog: Calamagrostis canescens; Ammocalamagrostis baltica en Elymus repens. Deze opgaven worden door latere auteurs niet overgenomen.
fenologie
Larven overwinteren in de mijn; ze zijn te vinden van de herfst tot in juni (Bland, 1996a; Buszko, 1990a; Traugott-Olsen & Nielsen, 1977a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2009).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Van Fennoscandia tot de Pyreneeën, Italië en Roemenië, en van Ierland tot Polen (Fauna Europaea, 2009).
larve
Lichaam vaag grijsgroen met een smalle witte rugstreep; kop lichtbruin met donkerder tekening, prothoracale plaat donkerbruin, in tweeën gedeeld.
pop
Beschreven door Patočka & Turčáni (2005a).
synoniemen
Elachista zonariella Tengström, 1848.
literatuur
Baran, Mazurkiewicz & Pałka (2007a), Bidzilya, Budashkin & Zhakov (2016a), Biesenbaum (1995b), Bland (1996a), Buhr (1935b), Buszko (1990a), Ford (1943a), Gielis, Huisman, Kuchlein ao (1985a), Heckford (1985a), Hering (1925a, 1957a), Huisman, Koster, van Nieukerken & Ulenberg (2001a), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a), Parenti & Varalda (1994a), Patočka (1999a), Patočka & Turčáni (2005a), Robbins (1991a), Schütze (1931a), Sruoga & Ivinskis (2005a), Traugott-Olsen & Nielsen (1977a), Szőcs (1977a), Wieser (2008b), Wörz (1957a), Zoerner (1970a).