Elachista humilis Zeller, 1850
grijze grasmineermot
mijn
In de herfst maakt de larve een kort gangmijntje dat bijna geheel met frass gevuld is. Na de overwintering wordt deze mijn verlaten, en maakt de larve een aantal langgerekte blaasmijnen, die alle vanuit de bladtop beginnen; deze laatste mijnen zijn wittig, met onregelmatig verspreide frass.
waardplanten
Cyperaceae, Poaceae, nauw polyfaag
Agrostis; Anthoxanthum odoratum; Carex; Deschampsia cespitosa; Festuca; Holcus lanatus; Phalaroides arundinacea; Poa pratensis.
Deschampsia cespitosa is de voornaamste waardplant; de andere waardplanten op lijst zijn niet alle even geloofwaardig wegens mogelijke verwarring met Elachista canapennella (Traugott-Olsen & Nielsen, 1977a).
fenologie
Larven van najaar tot voorjaar (Bland, 1996a; Traugott-Olsen & ]Nielsen, 1977a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2009).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Vrijwel geheel Europa, met uitzondering van het Iberisch en het Balkan-Schiereiland (Fauna Europaea, 2009).
larve
Citroengeel, somber gelig tot groenig geel met een lichtere rugstreep; kop lichtbruin. Volgens Hering (1957a) heeft de prothoracale plaat een donker centrum.
pop
Beschreven door Patočka & Turčáni (2005a).
synoniemen
Elachista airae Stainton, 1858; E. perplexella Stainton, 1858.
parasitoïden, predatoren
literatuur
Baran, Mazurkiewicz & Pałka (2007a), Bidzilya, Budashkin & Zhakov (2016a), Bland (1996a), Buhr (1935a,b), Buszko & Baraniak (1989b), Ford (1943a),l Hering (1957a), Huemer (2012a), Huisman & Koster (1995a, 1997a), Huisman, Koster, Muus & van Nieukerken (2013a), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a), Parenti & Varalda (1994a), Patočka & Turčáni (2005a), De Prins (1998a), Robbins (1991a), Schütze (1931a), Sønderup (1949a), Sruoga & Ivinskis (2005a), Szőcs (1977a), Traugott-Olsen & Nielsen (1977a), Wörz (1957a).