Elachista pigerella (Herrich-Schäffer, 1854)
mijn
Zeer smalle, geheel met frass gevulde gang die een paar cm onder de bladtop begint, afdaalt tot de bladbasis, en dan verder gaat in het meer naar binnen gelegen blad. De volgroeide larven werden aangetroffen in de geheel uitgegeten stengelbasis; de bloeistengel was verdord.
waardplanten
Cyperaceae, nauw monofaag
Carex flacca.
fenologie
Larven omstreeks april-juni.
BENELUX
Niet bekend uit de Benelux-landen (Fauna Europaea, 2010).
verspreiding binnen Europa
Van Duitsland tot het Iberisch Schiereiland, Sardinië en Italië; bovendien in Centraal Rusland en Cyprus (Fauna Europaea, 2010).
larve
Zeer slank, met bruinzwarte kop; lichaam van de jonge larve geel, later beenkleurig. Pronotum, prosternum en anale plaat met lichtbruine sclerieten.
pop
naakt, met een gordeltje aan het blad bevestigd.
synoniemen
Atachia pigerella.
literatuur
Corley, Marabuto, Maravalhas ao (2008a), Parenti & Varalda (1994a), Steuer (1973a), Žemlička (2011a).