Elachista pullicomella Zeller, 1839
donkere grasmineermot
mijn
Doorzichtige, wittige mijn die vaak de hele breedte van het blad vult. Mijn in het bovenste deel van het blad, begint bij de bladtop. De frass wordt geconcentreerd in het oudste, bovenste, deel van de mijn.
waardplanten
Poaceae, breed oligofaag
Arrhenatherum; Avena; Avenella flexuosa; Calamagrostis epigeios; Dactylis glomerata; Deschampsia cespitosa; Elytrigia repens; Festuca ovina, rubra, stricta subsp. trachyphylla; Helictochloa pratensis; Holcus lanatus; Ochlopoa annua; Phleum; Poa pratensis; Rostraria cristata; Trisetum flavescens.
fenologie
Larven in april-mei en eind juni-juli (Traugott-Olsen & Nielsen, 1977a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2009).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Europa met uizondering van de Britse Eilanden, het Iberisch en Balkanschiereiland, en de Middellandse Zee-eilanden (Fauna Europaea, 2009).
larve
Lichaam egaal grijsgroen; kop bleekbuin; pronotum met twee parallele lengtelijnen die naar achteren iets verbreed zijn en gescheiden door een smal kleurloos lijntje (Steuer, 1987a).
literatuur
Baldizzone (2008a), Baran, Mazurkiewicz & Pałka (2007a), Bidzilya, Budashkin & Zhakov (2016a), Buhr (1935b), Diškus & Stonis (2012a), Kaila, Nupponen, Junnilainen, Nupponen, Kaitila & Olschwang (2003a), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a). Leutsch (2011a), Parenti & Varalda (1994a), De Prins (1998a), Schütze (1931a), Sønderup (1949a), Sruoga & Ivinskis (2005a, 2011a), Steuer (1987a), Szőcs (1977a), Traugott-Olsen & Nielsen 1977a), Wörz (1957a).