Elachista serricornis Stainton, 1854
gezaagde zeggemineermot
mijn
De larve maakt in het najaar een lange bruine gangmijn, en overwintert vervolgens daarin. Na de overwintering wordt in een ander blad een nieuwe mijn gevormd. Deze begint nabij de bladbasis, breidt zich naar boven uit, en bestaat tenslotte uit een langgerekte onregelmatige gelige blaas van 3-5 cm lang. Verpopping buiten de mijn; de pop zit zonder cocon aan het blad bevestigd.
Martini (1912a) noemt als kenmerkend voor deze soort dat de mijn uiterst nauwgezet aansluitend bij de lengtenervatuur in het blad.
waardplanten
Cyperaceae, oligofaag (?)
Carex elata, ericetorum, ferruginea, sylvatica, vesicaria; Eriophorum angustifolium, latifolium, vaginatum; Scirpus sylvaticus.
Volgens de meeste auteurs is Carex sylvatica de belangrijkste waardplant. Maar volgens Buhl (1991a) en Heckford (1999a) leeft de soort in Denemarken en Engeland niet op Carex, maar uitsluitend op Eriophorum vaginatum.
fenologie
Larven zijn te vinden van de herfst tot april in het volgende jaar (Bland, 1996a; Traugott-Olsen & Nielsen, 1977a).
BENELUX
BE niet waargenomen (Fauna Europaea, 2010).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2010).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2010).
verspreiding binnen Europa
Van Fennoscandia en Noord-Rusland tot Noord-Italië, en van Ierland tot Polen en Hongarije (Fauna Europaea, 2010).
larve
Lichaam grijsgroen met een wittige rugstreep. Kop en prothoracale plaat lichtbruin. Meso en metathorax elk met een laterale vlek, verbonden door een wittige lijn.
synoniemen
Biselachista serricornis; Elachista preißeckeri, preisseckeri Krone, 1911.
literatuur
Baran, Mazurkiewicz & Pałka (2007a), Biesenbaum (1999a), Bland (1996a), Buhl (1991a), Buhr (1935a), Buszko (1990a), Fazekas & Schreurs (2012a), Gerstberger (2000a), Heckford (1999a), Hering (1957a), Huisman, Koster, van Nieukerken & Ulenberg (2004a), Krone (1911a), Kuchlein & Donner (1993a), Martini (1912a), Parenti & Pizzolato (2015a), Parenti & Varalda (1994), Pröse (1995a), Robbins (1991a), Schütze (1931a), Sruoga & Ivinskis (2005a, 2011a), Szőcs (1977a), Traugott-Olsen & Nielsen (1977a).