Elachista subocellea (Stephens, 1834)
geelbandgrasmineermot
mijn
Aanvankelijk een smal gangetje in de richting van de bladtop; dan keert de mijn om en wordt een brede groenige, onopvallende, vouwmijn-achtige blaas van 5-8 cm lang. Verpopping buiten de mijn.
waardplanten
Poaceae, oligofaag
Brachypodium pinnatum, sylvaticum; Holcus lanatus; Phleum phleoides.
Schütze (1931a) noemt nog Festuca als waardplant, maar dat wordt door latere auteurs niet bevestigd.
fenologie
Larven in eind april-begin juni (Bland, 1996a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2009).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Van Fennoscandia tot het Iberisch Schiereiland, Italië en Roemenië, en van Ierland tot Polen (Fauna Europaea, 2009).
larve
grijsgroen, kop en prothracale plaat lichtbruin. Prothoracale plaat verdeeld in twee smalle langgerekte, aan voor- en achterzijde verbrede chitineplaatjes (Traugott-Olsen & Nielsen, 1977a; Bland, 1996a).
synoniemen
Elachista disertella (Herrich-Schäffer, 1855).
literatuur
Baldizzone (2004a), Baldizzone & scalercio (2018a), Baran, Mazurkiewicz & Pałka (2007a), Bidzilya, Budashkin & Zhakov (2016a), Bland (1996a), Buszko (1990a), Hering (1957a), Huisman & Koster (1994a), Kaila, Nupponen, Junnilainen, ao (2003a), Kuchlein & de Vos (1999a), Martini (1912c), Parenti & Domínguez (1995a). Parenti & Pizzolato (2015b), Parenti & Varalda (1994a), De Prins (1998a), Robbins (1991a), Sruoga & Ivinskis (2005a), Schütze (1931a), Szőcs (1977a, 1981a), Traugott-Olsen & Nielsen (1977a), Vávra (2016a), Wörz (1957a).