Syncopacma albipalpella (Herrich-Schäffer, 1854)
zuidelijke bandpalpmot
mijn
De larve leeft tussen samengesponnen bladeren, en mineert ze vanuit die positie uit door onregelmatige, min of meer ovale gaten in de epidermis te bijten en vandaar uit het bladweefsel weg te vreten. Door deze procedure bevatten de mijnen vrijwel geen frass.
waardplantenFabaceae, monofaag
Genista anglica, tinctoria.
fenologie
Larven van september tot juni (Bland ea, 2002a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2010).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2010).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2010).
verspreiding binnen Europa
Van Duitsland tot Spanje en Italië, en van Engeland tot Oostenrijk (Fauna Europaea, 2010).
larve
Lichaam somber karmijn, maar thorax 2 tot abdomen 2 licht bruingeel; pinacula heel klein, zwart. Kop en prothoracale plaat licht geelbruin, laatste met enige zwarte tekening. Borstpoten en anale plaat zwart.
literatuur
Biesenbaum (1996a), Bland, Corley, Emmet ao (2002a), Corley, Rosete, Gonçalves ao (2018a), Elsner, Huemer & Tokár (1999a), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a), Parsons (1995a).