Monochroa arundinetella (Stainton, 1858)
lichte boegsprietmot
mijn
Vrij smalle en lange gang, waarvan het verloop voor een belangrijk deel door de bladnervatuur wordt bepaald; de mijn kan van richting (op-neer) veranderen. Ook kan de larve een mijn verlaten en in een andere blad opnieuw beginnen. Verpopping in de mijn; pop in een wittige cocon vlak boven de waterlijn.
Tabell (2008a) beschrijft dat de mijnen gemaakt worden in de onderzijde van de buitenste bladeren, en dat de mijnen afdalen tot onder de waterlijn.
waardplanten
Cyperaceae, monofaag
Carex acutiformis, riparia, rostrata.
Hering (1957a) en oudere auteurs noemen ook Phragmites australis; dit wordt door latere auteurs niet herhaald en berust waarschijnlijk op verwarring met andere soorten.
fenologie
Larven in maart-mei (Hering, 1957a; Bland ea, 2002a).
BENELUX
BE waargenomen (De Groote, 2020a).
NE waargenomen (Huisman & Koster, 1997a).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2010).
verspreiding binnen Europa
Van Fennoscandia tot de Pyreneeën, Alpen en Hongarije, en van Engeland tot de Ukraïne (Fauna Europaea, 2010).
larve
Wittig, kop zwart, pronotum met opzij een zwarte vlek.
literatuur
Bland, Corley, Emmet ao (2002a), Elsner, Huemer & Tokár (1999a), De Groote (2020a), Hering (1957a), Huisman & Koster (1997a), Huisman, Koster, van Nieukerken & Ulenberg (2001a), Kaitila 1996a), Kuchlein & de Vos (1999a), Robbins (1991a), Skala (1950a), Szőcs (1977a), Tabell (2008a).