Scrobipalpula tussilaginis (Stainton, 1867)
hoefbladpalpmot

Tussilago farfara, België; © Jean-Yves Baugnée

Tussilago farfara, België, prov. Namen, Maizeret © Jean-Yves Baugnée

mijn in doorzicht

larve
mijn
Mijn aanvankelijke een gang met vertakkingen, later meer een langgerekte bovenzijdige blaas van bladvoet tot bladrand, uiteindelijk een groot deel van het blad beslaand. De frass is geconcentreerd in een deel van de mijn, en vormt daar een korst waaronder de zeer beweeglijke larve zich kan terugtrekken. Verpopping buiten de mijn, aan de onderzijde van het blad of in het strooisel.
waardplanten
Asteraceae, nauw oligofaag
Petasites albus, hybridus; Tussilago farfara.
fenologie
Larven in augustus-september (Hering, 1957a), maar in Engeland in twee generaties, juli en october-november (Pelham-Clinton, 1989a; Bland ea, 2002a).
BENELUX
BE waargenomen door Jean-Yves Baugnée (De Prins ea).
NE waargenomen (Huisman & Koster, 1998a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Van Engeland tot de Pyreneeën, Italië, Griekenland en de Ukraine (Fauna Europaea, 2009).
larve
Appelgroen; kop en prothoracale plaat donkerbruin; volgroeide larve met rose-rode segmentgrenzen (Pelham-Clinton, 1989a).
synoniemen
Gnorimoschema tussilaginellum; Lita, Scrobipalpa tussilaginella (von Heinemann, 1870).
opmerkingen
Heeft een voorkeur voor de kleine bladeren, vlak boven de grond, van planten die op naakte zand- of kleibodem staan (Bland ea, 2002a).
literatuur
Baran (2013a), Bland, Corley, Emmet ao (2002a), Elsner, Huemer & Tokár (1999a), Hering (1957a), Huemer & Karsholt (1998a, 2010a), Huisman & Koster (1998a), Klimesch (1950c, 1958a), Kuchlein & de Vos (1999a), Leutsch (2011a), Maček (1999a), Pelham-Clinton (1989a), De Prins, Steeman & Sierens (2016a), Pröse (1997a), Skala (1951a), Skala (1950a), Skala & Zavřel (1945a), Szőcs (1977a), Wieser & Huemer (1999a).