Bucculatrix argentisignella Herrich-Schäffer, 1855
mijn
Aanvankelijk een draaddun, onder- of bovenzijdig gangetje. Later wordt de gang breder, en is dan voldiep. Hier ligt de frass in grote korrels verspreid in het centrum van de gang. De larve kan de mijn verlaten en elders opnieuw beginnen. In tegenstelling tot de meeste Bucculatrix-soorten blijft de larve zijn hele leven mineren. Verpopping extern.
waardplanten
Asteraceae, nauw monofaag
Leucanthemum vulgare.
fenologie
Larven in mei-juni, en dan weer in juli (Hering, 1957a).
BENELUX
Niet bekend uit de Benelux-landen (Fauna Europaea, 2010).
verspreiding binnen Europa
Sterk verbrokkelde verspreiding in Frankrijk, Centraal, Oost- en Noord-Europa; mogelijk vaak met andere soorten verward (Fauna Europaea, 2010).
literatuur
Bengtsson & Johansson (2011a), Hering (1957a), Klimesch (1956a, 1958c), Liška ao (2000a), Nel & Varenne (2004b), Pröse (1981a), Svensson (1971a), Szabóky, Tokár, Liska & Pastorális (2009a), Szőcs (1977a).