Bucculatrix rhamniella Herrich-Schäffer, 1855
wegedoornooglapmot

Rhamnus catharticus, Polen, Zbocza Plutowskie Reserve (UTM CE20), herbarium-materiaal © Jaroslaw Buszko

vergroot en in doorvallend licht
mijn
Ovipositie aan de bladonderzijde, dichtbij een dikke nerf. Vandaar loopt een zeer slank gangetje van ca 3 cm, meestal en eindweegs de nerf volgend, in de richting van de bladrand.De larve verlaat de mijn via een halvemaanvormige opening in de onderepidermis, een slanke lege larvekamer achterlatend. Latere larvestadia veroorzaken venstervraat.
waardplanten
Rhamnaceae, nauw monofaag
Rhamnus cathartica, pumilis.
fenologie
Larven beginnen te mineren omstreeks midden juli (Buszko, 1992a). Meestal twee generaties; overwintering als pop (Patočka, 1996a).
BENELUX
BE niet waargenomen (Phegea, 2007).
NE Niet waargenomen; zie de opmerking hieronder.
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2007).
verspreiding binnen Europa
Polen, Baltische Staten, Hongarijë, Roemenë (Fauna Europaea, 2007).
larve
Buszko (1992a).
pop
Beschreven door Buszko (1992a), Patočka (1996a) en Patočka & Turčáni (2005a).
opmerkingen
Een enkele mijn, afkomstig uit Nederland, die aan deze soort werd toegeschreven bleek uiteindelijk toch een sterk afwijkende mijn te zijn van B. frangutella. Dank aan Dr Buszko voor de determinatie.
literatuur
Buszko (1992a,b), Hering (1957a), Patočka (1996a), Patočka & Turčáni (2005a), Szőcs (1977a).