Caloptilia betulicola (Hering, 1928)
bruine berkensteltmot

Betula pubescens, Vlaardingen (herb. B van As)


mijntje met begingang; zelfde mijntje in doorzicht
mijn
De mijn begint als een moeilijk zichtbaar epidermaal gangetje, vooral gekenmerkt door een roodbruin frasslijntje. In een volgend larvestadium wordt een onderzijdige blaasmijn gevormd, die al spoedig de trekken vertoont van een vouwmijn; de epidermis is bruin. Meestal is de mijn onderzijdig, maar bovenzijdige mijnen zijn niet zeldzaam. De frass ligt in een klomp in een hoek van de mijn. Na het verlaten van de mijn verhuist de larve tweemaal. Eerst leeft hij in een opgerold, soms alleen maar omgeslagen bladrand, later in een blad dat overdwars naar beneden is opgerold, te beginnen bij de bladtop; gewoonlijk wordt daarbij het hele blad opgerold. Verpopping in een witte sterk glanzende perkamentachtige cocon, die met spinsel aan de bladrand is bevestigd.
waardplanten
Betulaceae, monofaag
Betula pendula, pubescens.
Voorkeur voor opslag en zaailingen.
fenologie
Larven in mei en juli, poppen in mei-juni en augustus (Emmet, Watkinson & Wilson, 1985a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2008).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos (1999a; Microlepidoptera.nl, 2008).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2008).
verspreiding binnen Europa
Van Scandinavië en het noorden van Europees Rusland tot de Pyreneeën en Alpen, en van Ierland tot Polen en Slowakije (Fauna Europaea, 2008); ook Iberia (A & Z Laštůvka, 2014a).
larve
Wittig met een lichtbruine kop; het pronotum heeft geen zwarte vlekjes (in tegenstelling tot Parornix betulae).
pop
Zie Patočka & Zach (1995a), Patočka & Turčáni (2005a), in een glanzende, gelige cocon.


Dorsaal beeld van kop en pronotum van de pop van C. populetorum (links) en C. betulicola (rechts). Het promotum heeft bij populetorum een paar langgerekte plooien, bij betulicola een tweetal ondiepe putjes (uit Patočka & Zachs).
synoniemen
Gracillaria betulicola.
opmerkingen
Ook de larven van de meestal niet-minerende vlinderfamilie Tortricidae (‘bladrollers’) leven vaak in opgerolde bladeren, maar in tegenstelling tot Tortricidae-larven laten Caloptilia-larven de buitenste lagen van het palissadeparenchym onaangeroerd, zodat de opgerolde bladeren groen blijven (Emmet, Watkinson & Wilson,1985a).
Lang is verondersteld dat de bladrollen van C. betulicola dwars op de hoofdnerf waren ingerold, die C. populetorum evenwijdig daaraan. Recente foto’s van Ben van As tonen achter scheuten met verscheidene bladrollen die beide patronen laten zien. Blijkbaar zijn der bladrollen van de twee soorten niet te onderscheiden.
literatuur
Bengtsson & Johansson (2011a), Biesenbaum (2010a), SCS Brown (1947a), Buszko (1992c), Deutschmann (2008a), Emmet, Watkinson & Wilson (1985a), Heckford (1986a), Hering (1927b, 1957a), Huisman, Koster, van Nieukerken & Ellis (2009a), Jaworski (2009a), Kirichenko, Triberti, Akulov ao (2019a), Klimesch & Skala (1936b), Kollár & Hrubík (2009a), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a), Laštůvka & Laštůvka (2014a), Opheim (1977a), Patočka & Turčáni (2005a), Patočka & Zach (1995a), Plóciennik, Pawlikiewicz & Jaworski (2011a), De Prins & Steeman (2013a), Robbins (1991a), Skala & Zavřel (1945a), Szőcs (1977a).