Phyllonorycter rajella (Linnaeus, 1758)
gewone elzenvouwmot

Alnus glutinosa, Nieuwendam

zelfde mijn, doorvallend licht
mijn
Onderzijdige vouwmijn, niet langer dan 20 mm, meestal in de oksel van een dikke zijnerf, met 1 sterke lengteplooi. De pop bevindt zich in een stevige vuilwitte cocon, die aan boven- en onderzijde van de mijn vastgesponnen is. (Vrijwel) alle frass is opgenomen in de zijwanden van de cocon (met de loupe bij doorvallend licht te zien als twee parallelle donkere lijnen). In het najaar niet zelden vijf of meer mijnen in één blad.
waardplanten
Betulaceae, monofaag
Alnus cordata, glutinosa, incana, rubra, viridis.
fenologie
Twee generaties per jaar; larven in mei en juli (van Frankenhuyzen & Freriks, 1976a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2009).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Geheel Europa, met uitzondering van het Iberisch Schiereiland en Griekenland (Fauna Europaea, 2009).
larve
Bleekgroen.
pop
synoniemen
Lithocolletis rajella; Phyllonorycter alnifoliella (Hübner, 1796); Ph. alniella (Zeller, 1946a).
literatuur
Ahr (1966a), Bengtsson & Johansson (2011a), Buhr (1935a, 1964a), Buszko (1992b), Buszko & Beshkov (2004a), Deutschmann (2008a), van Frankenhuyzen & Freriks (1976a), van Frankenhuyzen & Houtman (1972a), van Frankenhuyzen Houtman & Kabos (1982a), Gregor & Patočka (2001a), Gregor & Povolný (1950a), Haase (1942a), Hering (1932a, 1947a, 1957a, 1962a), Huber (1969a), Jaworski (2009a), Klimesch (1950c), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchlein & de Vos (1999a), A & Z Laštůvka (2011a), Lhomme (1934b), Maček (1999a), Matošević, Pernek, Dubravac & Barić (2009a), Michalska (1976a), Nel & Varenne (2014a), Nowakowski (1954a), Patočka & Turčáni (2005a), De Prins & Steeman (2011a), Robbins (1991a), Schütze (1931a), Skala (1951a), Sønderup (1949a), Stammer (2016a), Starý (1930a), Szőcs (1977a), Tourlan (1980a), Triberti & Braggio (2011a), Yefremova & Kravchenko (2015a), Zoerner (1969a, 1970a).