Eriocrania sparrmannella (Bosc, 1791)
late purpermot
Betula pendula, Hongarije, Mosonmagyaróvár, 21.v.2018 © László Érsek
zelfde blad, onderzijde
zelfde blad, doorzicht

Betula pubescens, België, prov. Waals Brabant, Rixensart, le Carpu © Jean-Yves Baugnée

Betula pendula, Hilversum
Betula pendula, Overveen
mijn
Gangmijntje, meestal niet ver van de hoofdnerf beginnend, met een opvallend, geelgekleurd ovipositie-litteken, plotseling en ietwat hoekig overgaand in een voldiepe blaasmijn. Vaak wordt de gang in de latere blaas opgenomen, maar blijft herkenbaar aan het frasspatroon. Frass in lange draden. Eén generatie; de larve overwintert in in de grond en verpopt zich in het voorjaar.
waardplanten
Betulaceae, monofaag
Betula alleghaniensis, humilis, pendula, pubescens.
fenologie
Mijnen in midden juni (Hering, 1957a), juni-augustus (Heath, 1983a).
BENELUX
BE waargenomen (Phegea, 2009).
NE waargenomen (Kuchlein & de Vos, 1999a; Microlepidoptera.nl, 2009).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Europa, uitgezonderd het Iberisch en Balkan-Schiereiland, en de Middellandse Zee-eilanden (Fauna Europaea, 2009).
larve
synoniemen
Allochapmania, Chapmania, sparrmannella, sparmannella.
literatuur
Ahr (1966a), Bengtsson (2008a), Buhr (1935a, 1964a), Diškus & Stonis (2012a), van Frankenhuyzen & Houtman (1972a), van Frankenhuyzen Houtman & Kabos (1982a), Grandi (1931a, 1933a), Haase (1942a), Heath (1983a), Hellers (2016a), Hering (1927b, 1957a), Huber (1969a), Kozlov, van Nieukerken, Zverev & Zvereva (2013a), Kuchlein & Donner (1993a), Kuchklein & de Vos (1999a), Kurz (2016a), Leutsch (2011a), Nowakowski (1954a), De Prins & Steeman (2011a), Robbins (1991a), Schütze (1931a), Sønderup (1949a), Stammer (2016a), Starý (1930a), Steeman & Sierens (2018a), Szőcs (1977a), Toll (1959a), Zoerner (1969a).