Ectoedemia agrimoniae (Frey, 1858)

Agrimonia eupatoria, België, prov. Luxemburg, Belvaux: de twee larven het meest links en onderaan op de ©, met donkere kop (de larven met ± gele kop zijn Stigmella aeneofasciella); uit van Nieukerken (2006a)

Agrimonia eupatoria, België, prov. Luxemburg, Resteigne; © Jean-Yves Baugnée, det. Erik van Nieukerken

mijnen in doorzicht
mijn
De mijn begint bij een onderzijdig ei. Vandaar een aanvankelijk sterk gekronkelde smalle gang met een onderbroken lineaire frasslijn. Verderop gaat deze over in een brede gang of langgerekte blaas, met verspreide frass. Vaak een aantal mijnen in een blad. Verpopping binnen de mijn in een violette tot zwartige cocon.
waardplanten
Rosaceae, nauw oligofaag
Agrimonia eupatoria; Aremonia agrimonioides.
Door Stolnicu (2007a) gemeld van Agrimonia procera.
fenologie
Larven van eind augustus tot october (Johansson ea, 1990a).
BENELUX
BE waargenomen (van Nieukerken, 2006b).
NE niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
LUX niet waargenomen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Van Fennoscandia tot de Pyreneeën, Italië en Griekenland, en van Engelandd tot de Ukraïne (Fauna Europaea, 2009).
larve
Groengeel, ganglia opvallend, bruin; kop bruin; geen ventrale platen.
synoniemen
Stigmella, Nepticula, agrimoniae.
opmerkingen
Soort van warme, droge, kalkhellingen.
literatuur
Ahr (1966a), Beiger (1958a, 1979a), Bengtsson (2008a), Buszko & Baraniak (1989a), Buszko & Beshkov (2004a), J Černý (2001a), Gustafsson (1985a), Gustafsson & van Nieukerken (1990a), Hering (1932g, 1957a), Huber (1969a), Johansson ao (1990a), Laštuvka & Laštuvka (1997a), Michalska (1970a, 1972a), van Nieukerken (1985a, 1986a, 2006a), van Nieukerken, A & Z Laštuvka (2006a, 2010a), Skala (1939a), Steuer (1995a), Stolnicu (2007a), Šulcs (1996a), Szőcs (1977a, 1978a, 1981a), Wieser & Huemer (1999a).
15/01/2017