Glaucolepis bupleurella (Chrétien, 1907)
op Bupleurum
mijnen (uit Laštůvka, Laštůvka & van Nieukerken)
mijn
Ei onder- of bovenzijdig. De mijn is een altijd bovenzijdige, wittige gang, aanvankelijk smal maar snel breder wordend. Frass in een draaddunne, zwarte centrale lijn. Soms is de mijn sterk gekronkeld en tot een klein oppervlak beperkt, maar ook komen lange mijnen voor die een nerf volgen.
waardplanten
Apiaceae,nauw monofaag
Bupleurum fruticosum.
fenologie
Waarschijnlijk verscheidene generaties per jaar.
verspreiding binnen Europa
Zuid-Frankrijk, Iberia.
synoniemen
Nepticula, Stigmella, Trifurcula, bupleurella.
literatuur
Chrétien (1926a), Corley, Nunes, Rosete & Ferreira (2019a), Hering (1936b, 1957a), Laštůvka & Laštůvka (1997a), Laštůvka, Laštůvka & van Nieukerken (2013a), van Nieukerken (1986a), van Nieukerken, Laštůvka & Laštůvka (2004a, 2006a), Skala (1939a).