Glaucolepis lituanica (Ivinskis & van Nieukerken, 2012)
op Salvia
mijn (uit Ivinskis ea)
parasiet
De larve mineert een tot 23 cm lange gang in de stengelschors; meestal laag in de plant. De mijn is beperkt tot één internodium, en begint meestal bovenin. De volgroeide larve verlaat de mijn door een halfcirkelvormige boogsnede, en spint dan onmiddellijk een cocon, aansluitend op de mijn, onder de epidermis.
waardplanten
Lamiaceae, nauw monofaag
Salvia pratensis.
fenologie
Larven van midden juli tot begin augustus; univoltien.
BENELUX
Niet bekend uit de Benelux-landen.
verspreiding binnen Europa
Litouwen, Oostenrijk, Tsjechië, Slovenië, Roemenië, Bulgarije, Griekenland.
larve
De larve is geel, kop lichtbruin, volgroeid 5 mm lang. De larve ligt in de mijn met de rugzijde naar de epidermis gericht.
synoniemen
Trifurcula lituanica.
literatuur
Ivinskis, van Nieukerken & Rimsaite (2012a), Tokár, Laštůvka, Pastorális ao (2015a).