Glaucolepis sanctibenedicti (Klimesch, 1979)
op Bupleurum
mijn op Bupleurum fruticecescens (onder) en B. fruticescens subsp. spinosum (boven) (uit Laštůvka, Laštůvka & van Nieukerken).
mijn
Ovipositie onder- of bovenzijdig. Mijn een 30-40 mm lange gangmijn die meestal in of nabij de bladtop begint en in twee lussen langs de parallele bladnervatuur loopt. De mijn is bovenzijdig en wittig, en doet daardoor denken aan een vliegenmijn. Frass in een fijne, donkerbruine tot zwarte, vaak onderbroken centrale lijn die ca 1/3 van de gangbreedte inneemt (in oude mijnen is de frass verkleurd naar lichtbruin). Verpopping buiten de mijn, boogsnede in de bovenepidermis.
waardplanten
Apiaceae, nauw monofaag
Bupleurum fruticescens & subsp. spinosum.
fenologie
Waarschijnlijk twee generaties.
verspreiding binnen Europa
Spanje.
larve
Barnsteengeel, kop lichtbruin.
synoniemen
Trifurcula sanctibenedicti.
literatuur
Klimesch (1979b), Laštůvka Laštůvka (2011a, 2014a), Laštůvka, Laštůvka & van Nieukerken (2013a), van Nieukerken (1986a).