Glaucolepis thymi (Szöcs, 1965)
mijn
Fijn gangetje dat door een blad slingert, vervolgens via de schors van de stengel over te steken naar het tegenoverliggende blad. Dit wordt in twee tot drie lussen geheel uitgemijnd. Frass in een niet zeer smalle centrale lijn.
waardplanten
Lamiaceae, oligofaag
Satureja cuneifolia, montana; Thymus camphoratus, mastichina, odoratissimus, pulegioides & subsp. pannonicus, vulgaris.
fenologie
Twee of meer generaties.
BENELUX
Niet bekend uit de Benelux-landen (Fauna Europaea, 2009).
verspreiding binnen Europa
Van Duitsland en Polen tot de Alpen en Hongarije; Frankrijk, Iberisch Schiereiland (Fauna Europaea, 2009).
larve
Geel.
synoniemen
Fedalmia, Trifurcula, thymi.
opmerkingen
Soort van extreem xerotherme terreinen.
literatuur
Borkowski (1970a), A & Z Laštuvka (1997a, 2005a, 2008a, 2011a, 2014a), Z & A Laštůvka (2009b), Liška ao (2000a), van Nieukerken (1986a), van Nieukerken, Biesenbaum & Wittland (2010a), van Nieukerken, A & Z Laštuvka (2004a, 2006a), Szőcs (1977a, 1981a).